Aflevering 161 herfst 2008 verwijt de dichters rijmdwang en sentimentaliteit. De slechte kwaliteit van de Nederlandse poëzie wordt volgens Bellamy veroorzaakt door de afwezigheid van bekwame beoordelaars. De kritiek die de bestuurders van de dichtgenootschappen leveren is volstrekt irrelevant, omdat zij op geen enkel poëtisch uitgangspunt is gebaseerd. Bellamy kon hier uit ervaring spreken. Daarom is volgens onze dichter een onpartijdige beoordeling nodig die de waarheid bij de naam durft te noemen. Maatstaf voor de poëzierecensent moet de dichter zijn die de moed heeft zichzelf te zijn en de woorden uit zijn hart laat stromen in het hart van de medemens. Bellamy zal dit als uitgangspunt nemen voor recensies in zijn Poëtische Spectator. Ondanks de uitgesproken stellingname van Bellamy of misschien juist daardoor steeg de populariteit van de Zeeuwse dichter in Nederland. Getuige een vermeerderde herdruk van zijn Vaderlandsche Gezangen en een voornemen om ook zijn eerste bundel Gezangen mijner Jeugd opnieuw uit te geven. Maar het belangrijkste in dit jaar is toch wel de uitgave van zijn derde gedichtenbundel onder de eenvoudige titel Gezangen. Deze bundel verscheen zo'n tien maanden voor zijn vroege dood in 1786. Het heeft er veel van weg dat Bellamy op dit moment al besefte dat hem geen lang leven beschoren was. In zijn inleidende brief aan vriend en dichter Jan Pieter Kleyn overziet hij niet alleen zijn leven, maar gaat hij vooral in op de ontwikkeling van zijn dichterschap. Eigenlijk is deze brief te beschouwen als het literaire testament van Bellamy. Over de periode waarin zijn Gezangen werden geschreven lezen we in zijn brief: "Nu nog een woord, over de voordbrengzels van mijn' geest, in dit laatste tijdvak. Daar zijn zekere geliefkoosde denkbeelden, die met onzen geest, en met onze natuurlijke neigingen het meeste overëenkomen Het wandelen op de weg des levens, is, bij mij zulk een geliefd denkbeeld; De gedagte is zoo zeer de geliefkoosde van mijn hart als van mijn vernuft. Schoon men zegt, dat ik eenigen aanleg heb, tot het luimige en vrolijkevoel ik echter in mijn' geest een sterke neiging tot het sombere en ernstige Met de gespatieerde woorden geeft de dichter duidelijk aan waar zijn prioriteiten liggen. Deze bundel verschilt dan ook sterk van zijn Vaderlandsche Gezangen. De politiek heeft plaats gemaakt voor ernstige gedichten waarin de dichter de blik naar binnen richt, waar hij de essentiële waarden vindt van vriendschap en liefde. Daarvan getuigen zijn gedichten: Aan mijne vrienden, Aan Willem Carp, Aan Sebald Fulco Rau, Aan Mr. J. Hinlópen, Aan A. Uijttenhooven. Tedere gevoelens spreekt Bellamy ook uit over de Zwitserse dichter Lavater, die hij overigens alleen uit zijn gedichten kent. Aan hem voelt de dichter van het "wandelen op de weg des levens" zich sterk verwant. Daarbij worden de wisselvalligheden van het leven afgezet tegen het uitzicht op een eeuwig leven na de dood. Het is opvallend hoe rustig de toon van de gedichten in deze bundel is. Niets herinnert meer aan de opruiende toon van zijn vorige bundel. Hij schrijft zijn verzen in een natuurlijke woordenstroom van eenvoudige jamben. Er wordt geen sensatie, maar innerlijke harmonie gezocht. Alles lijkt erop dat Bellamy nu pas zijn eigen stem gevonden heeft. Als wij de ontwikkeling van Bellamy's dichterschap overzien kunnen we constateren dat het hem tot zijn 22e levensjaar aan de meest elementaire

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2008 | | pagina 16