Aflevering 161 herfst 2008 kinderloze moeders hebben ze heel hun leven in dienst gesteld van een verlichte opvoeding van de jeugd en hun medeburgers. Het doel van de opvoeding moet zijn: het met zachte dwang leiden van de jeugd tot deugdzame burgers. De middelen daartoe zijn de Natuur en de Rede (het gezonde verstand). In het Geschrift ener bejaarde vrouw merkt Mietje het volgende op: Mijne ouders leerden mij God kennen uit zijne werken. Zij gaven mij boeken, tot dat oogmerk dienstig. Het Schouwtoneel der Natuur, dat geliefd boek voor alle leergierige kinderen, lazen zij met mij... Hoe dankte mijn jeugdig hart dees deugdzame schrijver! Hoe veele aangenaame uuren gaf hij mij! Hij leerde mij zo veel; en wat dit zegt, weet niemand beter, dan een naar kennis dorstend kind.14 Het einde Zonder tussenpozen lijdt Betje drie jaar lang aan 'woedende kramp in de borst en de Maag, valsche braakingen, doodelyke benauwdheden, een byna verstikkende hoest (en) aanvallen van zwarte Melancolie'. In het najaar 1804 gaat de gezondheidstoestand van Betje snel achteruit en het einde zal spoedig naderen. Veel troost ondervinden Wolff en Deken in de laatste weken van Betjes leven van de remonstrantse predikant Pieter van der Breggen Pauw, die in januari in Den Haag beroepen wordt en inmiddels een kennis van Aagje geworden is. Aan hem danken we ook een getuigenis over de wijze waarop Betje tegen de dood aanziet: 'Ik was ettelijke malen bij Deken geweest, en hoorde, niet zelden het kermen van haar vriendinne. De Lijderes was, natuurlijk, meermalen het onderwerp van ons gesprek. Eindelijk weder eens bij Juffrouw Deken een bezoek afleggende, werd ik door de Dienstbode, uit naam van Juffrouw Wolff, verzocht, voor haar ziekbed te komen. - Haar nooit in persoon gezien hebbende, maar wetende, dat zij nu bijkans drie jaren met hevige kramppijnen geworsteld had, had ik mij haar geheel anders voorgesteld, dan ik haar vond. Geheel boven mijne verwachting, zag zij er wel gedaan uit. - De Godsdienst was weldra ons onderhoud. Dit eerste onderhoud duurde bijkans twee uren. Ik bespeurde in haar geene vreeze voor den dood altoos, en even zoo min een verlangen naar denzelven, het welk wel eens de vrucht is van eene door pijn gefolterde ziel. Ik heb haar onderscheidene malen bezocht Het is op grond van de herhaalde gesprekken, welke ik met deze uitmuntende Vrouw, in de laatste weken van haar leven gehad heb, dat ik wegen haar getuige, dat zij mij steeds op de overtuigendste wijze, heeft doen blijken, dat zij den Christelijken Godsdienst erkende en eerbiedigde, als het hoogst weldadig geschenk van God, het welk even zoo geruststellend is voor den welmeenenden, als het noodig moet geacht worden tot veredeling van den mensch, en bevorderlijk, om den redelijken sterveling op te leiden, om aan zijne bestemming te beantwoorden.15 Op maandag 5 november 1804 overlijdt Betje tussen één uur en half twee. Nog dezelfde dag zendt Aagje een kort overlijdensbericht aan hun beider vriend Van Hall met een sober commentaar: 'Zeven en twintig jaar hebben wy oneindig veel zoet en zuur te zaamen ondervonden. Zy is het waarom gaan ondervinden. De vriendschap doet my bloedige traanen schreyen. 't Verstand en Godsdienst leeren my

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2008 | | pagina 31