Aflevering 161 herfst 2008 in de volksziel moet het bij Vermeer/Meertens in zijn artikel uit 1927 doen met een wat etherische speculatie: "De Vogel' noemen de schippers de plek waar eenmaal Reimerswaal opkwam, bloeide en verging. En als ze er met hun schepen overheen varen, komt hun wellicht nu en dan in de herinnering dat ginds in de diepte de bouwvallen liggen van wat eens een wélbevolkte en aanzienlijke stad was. Maar dan wenden ze den steven en zeilen verder, over de doodenstad heen, de steden der levenden tegemoet.' De lyrische stijl waarin Meertens zijn historisch-folkloristische bijdragen aan het publiekstijdschrift Ons Zeeland presenteerde, doet sterk denken aan de geschriften van de toen populaire (en in academische kring verafschuwde) folklorist Dirk Jan van der Ven, stelde Barbara Henkes enkele jaren geleden vast.5 Vandaar het pseudoniem van de toen nog lang niet 'gearriveerde' Meertens? In zijn (latere) wetenschappelijk werk voor vaktijdschriften sloeg P.J. Meertens uiteraard een 'meer gedistantieerde' toon aan. Heeft Meertens, Zeeuw, Zeelandkenner en zelandofiel, Achterberg op het spoor van het tragische Reimerswaal en zijn 'fakelore' van de onderzeese klokken gebracht? De beschikbare gegevens bieden weinig grond aan deze veronderstelling. Op 15 januari 1946 - Limiet was nog niet verschenen maar allang drukklaar of in productie -, wendde Achterberg, nog altijd onder psychiatrisch toezicht, zich tot Meertens met een verzoek om werk, 'na 8 maaanden vergeefs zoeken naar enig geschikt emplooi'. Meertens was sinds 1930 secretaris van de Dialecten-commissie van de Nederlandsche Akademie van Wetenschappen. De smeekbede resulteerde in Achterbergs tewerkstelling als dialectverzamelaar en veldwerker bij het bureau van de commissie met ingang van 1 september 1946, maar in de praktijk pas sinds maart 1947; een werkzaamheid die tot in de jaren vijftig voortgang zou vinden. Dankzij Meertens deed Achterberg vervolgens tot zijn dood nog veredeld klerkenwerk voor allerlei projecten van het instituut. Meertens kende de poëzie van Achterberg al lang, maar kenden beiden elkaar voor 1946 ook persoonlijk? Dat is voor Meertens' eventuele 'donorfunctie' ten aanzien van Achterbergs 'Reimerswaal' een essentiële kwestie. Bij Hazeu kom je er niet achter, al heeft Meertens nog als diens zegspersoon gefungeerd; het werk aan de Achterbergbiografie begon in 1983, Meertens overleed twee jaar later. Hazeu vermeldt alleen dat tijdens Achterbergs Utrechtse kweekschooljaren Meertens Nederlands studeerde aan de Universiteit van Utrecht. Ook twee, aan de relaties van Achterberg met 'Het Bureau' gewijde bijdragen van respectievelijk Evert Paul Veltkamp en Peter de Bruijn aan het literair-historisch tijdschrift De Parelduiker (1997) bevatten geen gegevens over contacten tussen Meertens en de dichter vóór diens tewerkstelling.6 Het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde nam in de aflevering 1987-1988 als een soort necrologie herinneringen op van Meertens zelf, waaruit ook al niets blijkt van persoonlijke contacten vóór de verschijning van Limiet.7 'De dichter Gerrit Achterberg is een tijdlang aan het Naamkundebureau verbonden geweest,' meldt Meertens hier nogal neutraal en in een lapidaire, misschien afatische stijl (hij was in 1975 getroffen door een beroerte). 'Het rijk wilde hem een subsidie geven, en hij wilde daar iets voor doen. Toen kwam hij onder andere bij mij vragen of ik iets had. Ik had wel iets. Ik heb samen met

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2008 | | pagina 38