Aflevering 161 herfst 2008
fajp-wc-aMr
L 't? f 'r tf-A«'••-'
R;» t -
Zakboekje 1777. Afschriften van diverse
gedichten en tekstfragmenten, inclusief
oorspronkelijk werk van Bellamy. Zeeuwse
Bibliotheek hs. 6545 bruikleen Koninklijk
Zeeuws Genootschap; foto Wim Helm).
dat de buitenlanders van toen in veel gevallen behoorden tot de
intellectuele bovenlaag. Zij deelden de lakens uit in de genootschappen. Zo
werd het Zeeuwsch Genootschap gesticht door de Zwitser Gallandat. Van
hetzelfde genootschap was ook de Duitser Conrad Rutger Busken lid,
dichter-apotheker en schrijver van een interessant dagboek dat nog steeds
onuitgegeven in het Letterkundig Museum te Den Haag wordt bewaard. Er
woonden ook veel Walen, onder wie de familie Boudri waaruit de moeder
van Betje Wolff voortkwam, en dan niet te vergeten de domineesfamilies
Masel en Huet. Al deze families behoorden tot de dunne bovenlaag van
Vlissingen.
Ook een buitenlander was de Zwitser Jaques Bellamy, de vader van onze
dichter. Hij was een eenvoudig ambtenaar bij de Gecommitteerden Raden
ter Admiraliteit. Hij woonde aan de Oude Haven, het tegenwoordige
Bellamypark. Daar werd op 12 november 1757 Jacobus, de dichter,
geboren. Nog geen vier jaar later stierf zijn vader en moest het gezin
Bellamy verhuizen naar de minder aanzienlijke St. Jacobsstraat. De vroege
dood van zijn vader had ook tot gevolg dat Bellamy op twaalfjarige leeftijd
moest gaan werken. Hij werd bakkersknecht bij bakker Kleeuwens aan de
Bierkaay. Hij voelde zich daar niet op zijn plaats. Om uiting te geven aan
zijn gefrustreerde gemoed was er gelukkig de dichtkunst. Hij schreef vooral
gelegenheidsgedichten. Tot zijn tweeëntwintigste jaar zou hij aan de
deegtrog blijven staan en hij was daar wellicht zijn
hele leven blijven werken, als hij niet door eigen
initiatief aan zijn lot wist te ontsnappen. Voor de
laatste catechisatieles van dominee Te Water
schreef hij een lofdicht op diens lessen en liet het
gedicht achter op zijn stoel. Te Water was meteen
onder de indruk van Bellamy's dichterlijke
vermogens. Maar hij wilde zekerheid en daarom gaf
hij de jonge dichter een pars uit De Geuzen van de
dichter Onno Zwier van Haren, die hij o.a. kende uit
het Zeeuwsch Genootschap. Bellamy werd
opgedragen om de verzen om te zetten in
alexandrijnen Hij was in korte tijd klaar en Te Water
was verbaasd over zoveel vakmanschap. Bellamy
had zonder het te weten een belangrijk man voor
zich ingenomen. Te Water had contacten met het
Haagse dichtgenootschap 'Kunstliefde spaart geen
vlijt' en wat wellicht belangrijker was, de uit
Zaamslag afkomstige dominee had op kosten van
gegoede burgers kunnen studeren. Te Water nam
zich voor om Bellamy uit de bakkerij te halen. Hij
zou een studie voor hem financieren, uiteraard
theologie. Hij zou daarvoor de nodige gelden
bijeenbrengen. Maar eerst moesten er lessen
worden gevolgd in de Nederlandse taal en tevens
moesten de eerste beginselen van de klassieke talen
worden bijgebracht. De rector van de Latijnse
school in Vlissingen zou dat voor zijn rekening
nemen.