Aflevering 164 zomer 2009 vestigden zich rond 1700 Hoogduitse joden. Zij vroegen het stadsbestuur in 1704 toestemming voor het bouwen van een synagoge en aanleg van een eigen begraafplaats in Middelburg. In 1705 was het gebouw de eerste synagoge in Nederland die buiten Amsterdam tot stand kwam. De synagoge werd uiteindelijk gebouwd in de tuin van de familie Levi, zodat de synagoge vanaf de straatkant niet zichtbaar was. Vanaf het begin van de achttiende eeuw verhuisden veel Portugese joden naar Amsterdam en deze leegloop maakt een einde aan de specifiek Portugese gemeente in Middelburg. De laatste Portugezen voegden zich in 1725 bij de Hoogduitse Gemeente (Michman, Beem Michman, 1999: 478). De Franse Verlichting zorgde er aan het eind van de achttiende eeuw voor dat de Joodse gemeenschap zich sociaal, maatschappelijk en politiek beter kon integreren in de Nederlandse samenleving. De Nationale vergadering van de Bataafse Republiek stelde de joden in Nederland in 1796 volledig gelijk aan de onderdanen van andere (religieuze) gezindten (Blom eds. 1995: 191) In hetzelfde jaar werd de uitsluiting van joden van het lidmaatschap van gilden ongedaan gemaakt, wat hun beroepsmogelijkheden vergrootte. In 1797 werden zelfs twee joden in de Nationale Vergadering gekozen, wat toen een unicum was in de Europese geschiedenis. Toch liet de gelijkstelling zich niet door decreten van bovenaf dwingen. Van een echt gelijke positie was in de praktijk nog geen sprake (Blom eds. 1995: 207). Toch vormden de joden, zodra ze gelijke burgerrechten kregen, niet langer een afgesloten groep met een eigen bestuur en wetgeving, maar hadden zij als staatsburgers dezelfde rechten en plichten. De traditionele afgrenzing verdween en nieuwe vormen van contact werden mogelijk. Hierdoor stelde zich de vraag: wat betekent het nu om jood en tegelijk volwaardig burger te zijn van een niet-joodse staat (Smelik 2004: 25)? Door de overheid werd de joodse identiteit voortaan uitsluitend als een religieuze identiteit gezien. Over het algemeen wordt gesteld dat de joden sinds deze emancipatie verschillende mogelijkheden hadden om op deze gelijkstelling te reageren. Men kon nu zelf kiezen tussen globaal gesproken drie mogelijkheden. Joden die kozen voor segregatie aanvaardden de plichten van het staatsburgerschap maar bleven tegelijkertijd de omgang met niet-joden beperken en weken zo min mogelijk af van de eigen godsdienst en traditie. Voor deze groep was en is het jodendom in de eerste plaats religieus van aard (Smelik, 2004: 25). Wie voor integratie koos wilde joods blijven maar ook volop profiteren van de mogelijkheden die de maatschappij bood. Het jodendom was voor deze joden volgens Smelik (2004: 25) eerder een traditie, een waardevolle achtergrond, dan een godsdienst. Men wilde zeker de joodse identiteit handhaven, maar niet zo dat de participatie in de maatschappij in het gedrag kwam. Het hing in deze groep volgens Smelik (2004: 26) dan ook van ieders persoonlijkheid af hoe de joodse identiteit concreet invulling werd gegeven. Welke geboden werden nog onderhouden en welke niet-joodse gebruiken werden overgenomen? Een derde groep wilde zich via assimilatie van hun achtergrond ontdoen. In de praktijk bleek dit minder eenvoudig aangezien de maatschappij deze mensen als jood bleef beschouwen. Via verschillende middelen zoals dopen, naamsverandering en het gemengde huwelijk probeerden deze mensen zich van hun joodse erfenis te ontdoen. Toch ziet men soms in volgende generaties dat de kinderen naar een vorm van jodendom terugkeren. Een fenomeen dat prominent aanwezig is binnen

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2009 | | pagina 39