Aflevering 165 herfst 2009 van 105 gulden. Volgens het bestek moest de nieuwe schuur ongeveer 90 voet (ruim 26 meter) lang worden en 39 voet (ruim 11 meter) breed, in ieder geval zo breed als de brandgevel van het woonhuis. De noord- en de zuidgevel kregen een hoogte van 8'A voet (circa 2,40 meter) en de nok kwam op een hoogte van zo'n 30 voet (circa 8,70 meter) te liggen. Het dakschild aan de achterzijde van de schuur werd afgeschuind met een wolfseind. De nieuwe schuur moest de bestaande schuur ter plaatse gaan vervangen. Van de oude af te breken schuur moest het nog bruikbare hout zoveel mogelijk worden hergebruikt. Alleen de vijf oude gebinten bleven overeind staan. Die moest de aannemer ongeveer twee voet opwinden en op een teerling, door de metselaar te maken, stellen en daarna een nieuw gebint maken naar model van het oude. De nieuwe schuur werd niet alleen twee voet (circa 60 cm) hoger, maar door de plaatsing van een extra gebint tevens langer dan zijn voorganger. Voor de schuur maakte de metselaar een stenen fundering waarop de timmerman de drie wanden van de schuur op kon trekken, gemaakt van gepotdekselde houten delen. Het dak werd afgedekt met riet. In de noordgevel kwamen twee grote mendeuren van twaalf voet (bijna 3,50 meter) hoog en elf voet (ruim 3 meter) breed en twee andere deuren, één voor het varkenshok onder het aflat en één achter aan de kalverenstal met twee halve deuren. De twee mendeuren staken ongeveer één meter boven de zijgevel, waardoor het rieten dak op die plaatsen moest worden opgehoogd. Aan de noordzijde was onder een aflat een hoenderkot gesitueerd. In de zuidgevel kwamen twee lagere mendeuren, elk met één hele en twee halve deuren daarin, en vier andere deuren, één aan het kalverenstal en één voor de paarden- en de andere voor de koeienstal. De aannemer was verplicht in de gevels de nodige ramen maken, zoals de opdrachtgevers in deze schuur 'tot ackemoditeidt' wenselijk achtten. De schuur telde twee afzonderlijke dorsvloeren, een koeienstal, een paardenstal en een kalverenstal. In de schuur moest de aannemer nesten in het hoenderkot, roesten, een varkensbak en in de koeienstal een koeienbak met stalrepen en plokken voor de beesten maken. Verder de nodige wanden, deurtjes, een schot in de tas tot een gang, zo hoog en wijd dat daar een man met een zak gemakkelijk van de ene dorsvloer naar de andere kon lopen. Deze wand diende te worden beslagen met oude delen een halve voet van elkaar en aan de bovenzijde ook toe te worden gelegd, zodat 'men de terw daer over heen legghen kan'. De 'tijlten' (planken zoldering) kwam over beide dorsvloeren, paardenstal, koeienstal en achter het aflat waar de kalvers kwamen te staan. Tot slot werd van oud hout nog 'een gemackhuijsken' gemaakt ter vervanging van het bestaande. Een 'toilet' in de schuur, wat een luxe... Enige tijd later - in 1694 - verzocht de nieuwe pachter Leendert Cornelisz van der Stat voor rekening van het armbestuur diverse werkzaamheden te laten uitvoeren.5 Hij had een hele waslijst aan wensen opgesteld. Zijn verzoek werd voor het grootste deel gehonoreerd. Het betrof: Een pottenbank in de keet; Een brandijzer in de keuken;

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2009 | | pagina 11