'Met nut ende proffijt tot affbreuck van
Spangien'
Aflevering 165 herfst 2009
Plannen voor de oprichting van een geoctrooieerde Vlissingse
Compagnie van Kaapvaart in 1623
Ruud Paesie
In tegenstelling tot Middelburg kent Vlissingen geen traditie van
scheepvaart- en handelscompagnieën. Weliswaar had de stad een kamer
van de Noordse Compagnie en bezaten veel Vlissingse kooplieden
aandelen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en haar
kleinere zusterorganisatie de West-Indische Compagnie (WIC), maar de
hoofdkantoren zetelden in Middelburg evenals de meerderheid van de
directie.1
Toch hebben Vlissingse kooplieden wel degelijk plannen ontwikkeld voor
een eigen geoctrooieerde compagnie. Uit een tot nu toe onbekend gebleven
manuscript, dat samengebonden is met andere stukken en documenten van
de eerste secretaris van de Rekenkamer Zeeland Pieter Coorne (7-1636)2,
blijkt dat Vlissingse kooplieden in 1623 al een gedetailleerd concept
hadden opgesteld voor de oprichting van een geoctrooieerde Compagnie
van Kaapvaart.3 Het manuscript is niet alleen bijzonder omdat dergelijke
plannen doorgaans verloren zijn gegaan, maar bovenal omdat het inzicht
verschaft in de ideeën van Vlissingse kooplieden betreffende de kaapvaart
tijdens de Opstand of Tachtigjarige Oorlog (1568-1648).
Het oprichtingsplan kwam overigens niet zo maar uit de lucht vallen
en is goed verklaarbaar door de politiek-economische omstandigheden
uit die periode. Op 9 april 1621 liep het Twaalfjarig Bestand (1609-1621)
namelijk ten einde en vanaf dat moment werden de vijandigheden tussen
Spanje en de Republiek hervat. De Zeeuwse kaapvaart bloeide op en
tientallen vijandige schepen werden in daaropvolgende jaren in Zeeuwse
havensteden opgebracht en voor goede prijs verklaard.1 Bovendien kreeg
de kaapvaart in 1622 een flinke stimulans door het van kracht worden
van een uiterst gunstige regeling. In het vervolg zou de opbrengstafdracht
aan het land en de stadhouder geen dertig procent meer bedragen, maar
slechts achttien procent. Kapers en reders genoten dus meer van hun
opbrengst.5
Voor de 'vrije neeringe' of het legaal bedrijven van kaapvaart was een
commissiebrief noodzakelijk. Om wangedrag van Zeeuwse vrijbuiters te
voorkomen, moest voor het verkrijgen van een commissiebrief een borg
worden gesteld. Tot 1624 bedroeg die 10.000 gulden. Verder was in de
commissiebrief vastgelegd dat kaperkapiteins hun prijzen in een haven
moesten opbrengen die binnen het admiraliteitscollege ressorteerde waar
de borg was betaald. Zodoende weten we dat de Zeeuwse kaapvaart tot
1630 voornamelijk vanuit Vlissingen werd georganiseerd.6
Het operatiegebied van de kapers leek aanvankelijk onbeperkt. Zo
opereerden Vlissingse kapers na afloop van het Twaalfjarig Bestand
in het West-Indische gebied, het octrooigebied dat in 1621 door de
Staten-Generaal aan de WIC was toegewezen. Officieel was de WIC een