Aflevering 165 herfst 2009 handelsorganisatie, maar de in het octrooi opgenomen bepalingen omtrent de kaapvaart lieten weinig twijfel bestaan hoe zij haar handelsbelangen zou gaan behartigen. Toen de Compagnie in 1623 eenmaal over voldoende financiële middelen beschikte, werden de Spaanse en Portugese bezittingen in het Atlantisch gebied het doelwit. Vanaf dat moment werd het octrooigebied van de WIC een mare clausum voor particuliere schepen en zou de kaapvaart zich tot de winstgevendste bedrijfstak van de WIC ontwikkelen.7 Hoewel het Vlissingse oprichtingsconcept anoniem is opgesteld, bestaan er sterke vermoedens wie de opstellers van het plan zijn geweest. In de jaren twintig en dertig van de zeventiende eeuw was een initiatiefrijke en kapitaalkrachtige groep Zeeuwse kooplieden in Vlissingen actief. Namen als Jan de Moor, Abraham van Pere en de gebroeders Adriaen en Cornelis Lampsins doken keer op keer op als het om kaapvaart of West- Indische kolonisatieplannen gingen.8 Daarom mogen we met een hoge mate van zekerheid aannemen dat zij, of een deel van hen, achter de oprichtingsplannen van de Vlissingse kaperscompagnie hebben gestaan. De oprichtingsplannen De belangrijkste reden voor een samenwerkingsverband van Vlissingse kaapvaarders lag in economische motieven besloten. Vooral kostenbesparing door voordelige inkoop van scheepsbenodigdheden, ammunitie en levensmiddelen en vermindering van de verplichte borgtochten zou volgens de initiatiefnemers een kostenreductie van circa 25 procent bewerkstelligen. Om tot een dergelijke kostenbesparing te komen, was het echter wel van belang om een goede infrastructuur op te bouwen. Daarvoor zouden buitenlandse steunpunten met zaakgelastigden en magazijnruimten in de Engelse havensteden, zoals Plymouth, noodzakelijk zijn. Het uit twintig artikelen bestaande octrooiconcept voor de oprichting van de Vlissingse kaapvaartorganisatie werd in 1623 bij Prins Maurits (1567- 1625) ingediend met het verzoek om deze bij de Stat en-Generaal in te brengen en daar te verdedigen. In het oprichtingsplan vragen de Vlissingse initiatiefnemers toestemming om de vijand met "particuliere nut ende proffijt" te mogen bestrijden. Het operatiegebied van de kapers zou beperkt blijven tot de kust van Spanje en de westelijk gelegen eilanden waar de "Westindische Compnie geen gesach ofte gemeenschap heeft". Daar zouden de commissievaarders de rijk beladen schepen opwachten die vanuit West- Afrika of Brazilië in Europa terugkeerden. Het door Ivo van Loo eerder geconstateerde misverstand: dat Zeeuwse kapers na 1621 voornamelijk tegen de Duinkerkers kapers optraden of onder de vlag van de WIC in het Atlantisch gebied opereerden, wordt hiermee onderbouwd. Terecht wijst hij op het feit dat het wachten op kostbare retourladingen met veel minder risico gepaard ging dan kruistochten in de ver weg gelegen West-Indische wateren.9 Kooplieden die in de compagnie wilden participeren, moesten ten minste duizend gulden inleggen. Daarnaast bestond de mogelijkheid om schepen in te brengen die vervolgens voor een aandeelwaardebepaling werden getaxeerd. De verworven aandelen waren overdraagbaar en mochten vrij verhandeld worden. De octrooiperiode voor de Vlissingse Compagnie beliep 24 jaar en de

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2009 | | pagina 20