36 Aflevering 166 winter 2009 klasgenootjes te trakteren. Voor de juffen zaten in een apart zakje drie chocolade toffees. Ik had onderweg de mooie, bruin- met goudkleurige papiertjes al zó vaak betast, dat ze er smoezelig en verkreukt uitzagen. Ondanks mijn nieuwe kleren, een donkerrood ribfluwelen jasje en een lange broek van dezelfde stof, voelde ik me onzeker en bang. Over de broek moest ook een rok (omdat ik een meisje was uit een kerkelijk meelevend gezin). De dikke laag kleren beperkte me in mijn bewegingen, maar de lange broek mocht niet uit! Mijn beruchte blaasontstekingen waren regelmatig onderwerp van gesprek. Foto auteur. Het was een mooi maar streng gebouw, met een ruime hal, een lange gang met wc-tjes en daarnaast drie lokalen. De hoge ramen keken uit op een groen uitgeslagen, metershoge stenen muur. Later wist ik dat je alleen met je neus platgedrukt tegen het glas en scheel naar boven kijkend, een stukje blauwe lucht of wolken kon zien. Ondanks de drukke klassen heerste er orde en rust. Als je werkje klaar was, moest je met de armen over elkaar geslagen, wachten op een nieuwe opdracht. Ook rechtop zitten werd erg op prijs gesteld. Hoe rechter je zat, hoe eerder je werd opgemerkt. Het rechtop zitten werd daarom een hele ceremonie, je rekte je bovenlichaam zover mogelijk uit en trok je schouders naar achteren. De scherpe leuning van het stoeltje drukte daarbij pijnlijk in je rug. Als je als eerste klaar was, was er geen enkel probleem, maar soms zaten er wel twintig kinderen met over elkaar geslagen armen te wachten. Ongemerkt begonnen we dan een klank te produceren om aandacht te trekken. Diep uit onze iele borstkasjes stootten we een: Uhh, uhh, uhh, uit, steeds harder, totdat de juf naar een van ons keek. Aan haar ogen en een bijna onmerkbaar knikje zag je dat je iets mocht vragen of zeggen. Dat moest vlug gebeuren, want als haar ogen naar een andere uitslover afdwaalden, was je beurt voorbij. We vouwden bootjes, een vlieger en muizentrapjes. We vlochten matjes met steeds smallere strookjes papier en knipten en plakten tot we stijve vingers van de glutonlijm hadden Die eerste dag deed ik mijn nieuwe jas niet uit, ik was bang dat hij gegapt zou worden, of dat ik hem niet meer terug zou kunnen vinden op die overvolle kapstokjes. Onder mijn bovenkleding zaten nog een paar lagen. Een gebreide borstrok en nog erger, een gebreide onderbroek en gebreide kniekousjes. Het was een marteling. Maar iedereen van mijn leeftijd droeg het. Allerlei restjes van uitgehaalde oude kniekousjes en borstrokken werden gebruikt om weer nieuwe borstrokken te breien. Mijn ondergoed was altijd meerkleurig. Het veroorzaakte een ondragelijke jeuk. Daarom droeg ik onder de gebreide onderkleding ook nog een katoenen hemdje en onderbroek. De kniekousjes met muizentandjes waren het ergst, 's Avonds krabde ik de diepe rode rand in mijn benen stuk.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2009 | | pagina 38