De geboorte van het Zeeuwse pijpmodel 2 Aflevering 166 winter 2009 Don Duco In een eerdere uitgave van Nehalennia besprak ik een tabakspijp met een opmerkelijke zware ketel, kenmerkend voor de Zeeuwse smaak.' In 2007 kwam uit een beerput in Vlissingen een partij kleipijpen tevoorschijn die nieuw licht werpen op het ontstaan van dit specifieke pijpmodel. Het gaat om pijpen die ter plekke zijn gerookt en van slechts één huisgezin afkomstig zijn. Bestudering van de vondsten levert nieuwe inzichten in het modegevoel van de Zeeuwse roker en diens eigenzinnige smaak. De totale vondst uit de Vlissinger beerput betreft 142 pijpfragmenten afkomstig van één huisgezin. Kenmerkend aan dit materiaal, dat dateert tussen 1630 en 1645, is een standvastige en zeer expliciete keuze voor pijpen van hetzelfde model in dezelfde kwaliteit. Interessant genoeg laten de vondsten bij nadere inspectie een stapsgewijze ontwikkeling over ruim een decennium zien, inclusief de geboorte van het zogenaamde Zeeuwse pijpmodel. Het pijpmodel nader beschouwd Tussen 1620 en 1630 raakt het roken van tabak algemeen ingeburgerd en standaardiseert zich het pijpmodel. Het favoriete model wordt dan de dubbelconische ketel, ook wel aangeduid als basismodel 1. De vroegste pijpen uit deze vondst vertonen dat model (afb. 1). Zij zijn van de fijne kwaliteit hetgeen wil zeggen dat zij zorgvuldig zijn afgewerkt, inclusief een radering rond de ketelopening, een gestempeld hielmerk en een geglaasde kop en steel. De fijne pijp kenmerkt zich naast een perfecte afwerking door een eigentijds tot modieus model. Ongeveer eenmaal per jaar, als een nieuwe persvorm wordt gemaakt, past men het model iets aan hetgeen steeds tot een geringe modelherziening leidt. Het materiaal uit de Vlissinger beerput laat die veranderingen zien op een wijze die nooit eerder kon worden vastgesteld. De vroegste exemplaren uit de vondst hebben nog het standaardvolume, doch binnen het tijdsbestek van enkele jaren zien we het ketelformaat toenemen (afb. 2). In feite ontstaat een nieuw pijpmodel dat groter en zwaarder van uitvoering is en naast het gewone standaardformaat wordt geproduceerd. Dat nieuwe model wordt aangeduid met Zeeuws pijpmodel of Zeeuwse en vanwege hun zwaardere en massievere ketel ogen deze pijpen wat plomper. Kenmerkend is echter dat de Zeeuwse pijpmodellen buitengewoon fraai geproportioneerd zijn, want in overeenstemming met de grotere ketel wordt ook de steel van de pijp iets dikker gemaakt en bovendien een paar duimen langer. De mode van dit model zet kort na 1630 in en de ketel wordt steeds explicieter (afb. 3-6) om rond 1640 tot volle wasdom te zijn gekomen (afb. 7). Vervolgens blijft deze tot aan het eind van de zeventiende eeuw in die grotere vorm in productie. De afzet van de zogenaamde Zeeuwse pijp blijft overigens niet tot Zeeland beperkt. Dergelijke vergrote pijpmodellen worden ook geregeld in Vlaanderen gevonden en zij werden vanuit Zeeland ook naar elders verscheept, mogelijk zelfs tot Zuid-Amerika toe.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2009 | | pagina 4