Aflevering 166 winter 2009 5 Wat bij de pijpen met het roosmerk zonder kroon voor een latere datering pleit, zijn de verder geëvolueerde ketels die niet alleen meer expliciet dubbelconisch zijn, maar ook sterker de Zeeuwse vormkenmerken vertonen. Tussen de pijpen met de gekroonde roos en de roos zonder toegevoegd teken vindt dus niet alleen een verandering van merk plaats maar ook een verdere ontwikkeling naar het specifieke Zeeuwse model. Daarbij wijzen het forse aantal (62 exemplaren) en de variatie in de steeldecoraties op een langere productieperiode, mogelijk van 1632 tot tegen 1640. Het roosmerk wordt vanaf 1630 door veel maker voor een meer specifiek beeldmerk of een initiaalmerk verruild. Reden is dat de consument meer acht slaat op het pijpenmakersmerk en de talloze roosmerken zijn niet langer van elkaar te onderscheiden. In Vlissingen zien we dat patroon niet en de keuze voor pijpen met het roosmerk is duidelijk gedateerd. Voor de Zeeuw lijkt het er meer om te gaan dat de pijpen een net gestempeld merk moesten dragen, dan dat het teken appelleerde aan een bij naam bekende maker. Wat dat betreft lijkt de Zeeuwse roker verstoken te blijven van de mode ten aanzien van het pijpenmerk zoals dat in veel andere steden gold. Het hielmerk lelie in ruit is het meeste recente uit de vondst (afb. 7) en is met hetzelfde stempel gezet als de steeldecoratie. Opnieuw is hier niet sprake van een persoonsgebonden merkteken maar eerder een versieringsmotief, zoals de roos eigenlijk ook was. Het wijst er opnieuw op dat het merkteken voor de Zeeuw een bezegeling van de kwaliteit was maar geen functie vervulde als reclameteken voor een bepaalde maker. We zouden daaruit kunnen concluderen dat de pijpenmaker een stevige handelsrelatie of misschien zelfs monopoliepositie had weten te bereiken met zijn afnemer in Vlissingen. De uiteindelijke klant, de roker, werd verder geen keuze geboden en kocht de hem vertrouwde kwaliteitspijp zonder zich bewust te zijn van de mode in merken onder de pijpenmakers en hun klanten elders in het land. De maker Ondanks de hoge kwaliteit van het product hebben de hier besproken pijpen toch niet de gebruikelijke Goudse uitstraling. Zo sluit het graveerwerk van de merkstempels niet aan bij wat in die periode in Gouda werd gepresteerd. Verder maakt de modelaanpassing om de Zeeuwse roker te bekoren dat het product er niet Gouds uitziet. De maker van deze pijpen blijkt dan ook geen Gouwenaar te zijn maar is in Gorinchem werkzaam. Het is William Pritsaert, werkzaam van 1630 tot 16426 en zijn initialen stemmen overeen met die aan weerszijden van het gevonden roosmerk. Pritsaert ontvangt het poorterschap van Gorinchem in 1630 en is actief werkzaam tot na 1642. Verschillende archiefakten vermelden dat hij niet alleen pijpen produceerde en daarvoor zelfs een zetbaas in dienst had, maar ook tabak verhandelde. Een dergelijke dubbelhandel zien we in de eerste periode van het roken wel vaker. Verder bewijzen schuldbekentenissen dat hij goed ingevoerd was in de Gorcumse kring van pijpenmakers. Uit een ander archiefstuk weten we dat Pritsaert in 1642 voor een jaar het land verliet. Mogelijk heeft er toen een wijziging in de leveringen naar Vlissingen plaatsgevonden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2009 | | pagina 7