4
Aflevering 167 voorjaar 2010
werd op 27 februari zonder veel moeilijkheden ingenomen en herdoopt
in fort Zeelandia.7 De Zeeuwen wisten even moeiteloos een Engels
handelsschip, dat nietsvermoedend de rivier op was komen varen, tot
overgave te dwingen. Alvorens zijn acties in Suriname en de Caraïben
(en zelfs de kust van Virginia) voort te zetten, stuurde Crijnssen de
Aerdenburgh terug naar huis, volgeladen met kostbaar suiker (in het kader
van de overgave van Suriname moesten de Engelsen 500.000 kg suiker
leveren als geschenk aan de Staten van Zeeland). Een paar maanden later
meerde hij (via La Rochelle) behouden in de haven van Vlissingen aan.8
Wat daarna met de Aerdenburgh gebeurde, weten we niet. Een gelijknamig
en gelijksoortig handelsschip vinden we pas vijf jaar later weer in de
boeken en verslagen, in 1672. Gegeven hetzelfde scheepstype en dezelfde
naam, 'Zeeuwsheid' en tijd gaat het waarschijnlijk om hetzelfde vaartuig.
Van de Wielingen naar Zuid-India (1672-1676)
Lang, hoog en smal
De Aerdenburgh uit 1672 was een VOC-schip, genoemd door mr. Pieter van
Dam in zijn monumentale Beschryuinge van de Oostindische Compagnie uit
1702. In deze 'pertinente en naeukeurige beschryvinge' van de 'constitutie,
regieringh en handel' van de VOC 'van het begin en geboorte aftot
hiertoe' deelt de compagnieadvocaat mee dat het schip door de Kamer van
Zeeland niet in opdracht werd gebouwd, maar 'ingekogt'. Waarschijnlijk
werd zij gebouwd op een Middelburgse scheepswerf, denkelijk de
Dokhaven. De Aerdenburgh was 128 voet of 42 m lang, gerekend van
de helmstok aan de achterzijde tot het begin van de boegspriet. Het
schip had een groot ruim ('holte') van 13 voet of 4,5 m, goed voor een
laadvermogen van 245 last, dat wel zeggen 482 ton.9 Het behoorde daarmee
tot de categorie van middelgrote fluitschepen. Boven het ruim lagen twee
dekken: de overloop of benedendek en het verdek of bovendek. De geringe
breedte van het verdek was een van de bepalende kenmerken van de
fluit. Bij de Aerdenburgh was deze 29 voet of 9,5 m. in het verdek lag een
voorplecht, de 'bak' en een achterdek, de 'stierpligt'. Achterin lagen in de
verhoogde overloop de kajuit, een werk- en eetruimte voor officieren, die
ook gebruikt werd als slaapruimte voor de zeelui. Daarboven lag de hut, de
verblijfsruimte voor de schipper, stuurlieden en passagiers.10
Bemanning
Fluitschepen werden geacht in bijzondere gevallen door een klein aantal
mannen gevaren te kunnen worden. De Amsterdamse schrijver-cartograaf-
bestuurder Nicolaes Witsen noemt in zijn Aeloude en hedendaegsche
scheepsbouw en Bestier uit 1671 een aantal van in principe niet meer dan
twaalf. Het ging dan wel om een korte reis en vermoedelijk ook om een
kleine fluitvariant. Een in afmetingen met de Aerdenburgh vergelijkbaar
fluitschip is De Posthoorn, dat afgebeeld wordt op het schilderij 'De Rede
van Veere' van Philips van Macheren uit 1651. Daarvan wordt meegedeeld
dat het 130 voet lang was en bemand werd door drieëndertig 'eters':
dertig mannen en drie jongens. Ook daar gaat het om een Europese reis
en zeker niet om een tocht naar de Oost. Zo'n reis duurde gewoonlijk
een maand of negen, waarvoor Van Dam een gangbaar getal noemt van
130 'bootgesellen'.11 Van de Aerdenburgh kennen we, toen het in 1675