m en de hoogte van de cijnzen ontstaan. Onder burgemeester Van Altena 16 Aflevering 178 winter 2012 werden deze bestaande erfpachten via twee collectieve pachtcontracten geformaliseerd. De huizen op deze cijnsgronden waren dus eigendom van derden, de gronden bleven aan de gemeente. Pas na 1900 zijn de percelen overgedragen aan de eigenaren/huurders van de woningen. Anno 2012 zijn nog percelen in eigendom van de rechtsopvolger van de gemeente Biervliet, de gemeente Terneuzen.20 De laatste gemeenteraadsvergadering zit Van Altena voor op zaterdagmiddag 26 mei 1849, waarin hij voor geneeskundige hulp via het plaatselijke armbestuur fi. 118,00 in ontvangst mag nemen. Polderbestuur en Uitwateringsschap Op 21 april 1841 schrijft de IJzendijkse rentmeester Carpreau aan zijn Gentse landeigenaar in een brief uitvoerig over polderzaken. Wat betreft 'de Biervlietse polderrekeningen, moet ik u zeggen, dat die brave en ijverige gezworenen ons een rekening durfden voorleggen met een negatief saldo van F 841,00. Het gevolg van buitengewone, maar volstrekt onnodige werken die ze aan de zeesluis en een tragel langs de haven van Biervliet hebben gemaakt. Alles alleen met het doel hun arm werkvolk aan het werk te houden en brood te verschaffen. Ik was de eerste die mij tegen de goedkeuring van de rekening heeft verzet. Omdat de gemeente Biervliet geen recht had de ingelanden daarmee te belasten en zo dat ze even als andere gemeenten hun arm volk uit eigen fondsen had moeten onderhouden. Immers, in elk geval dat ik voor mijn opdrachtgevers tegen die uitgaven moest protesteren en wel te meer, omdat de heren gezworenen daar op eigen gezag, zonder enig mandaat van de ingelanden dit plan hebben uitgevoerd. Mijn protest werd door [de Vlaamse eigenaren] de heer De Volder, Praet en Breucq, Bekaert en anderen ondersteund en gevolgd. En het gevolg is geweest, dat wel onder ons protest, de afzonderlijke rekeningen zijn aangenomen, maar de rekening van het Uitwateringsschap van de Zeesluis, die buitengewone niet noodzakelijk uitgaven van de polders opeiste, met een grote meerderheid van stemmen is afgekeurd. Nochtans hebben de meeste van alle gelanden zich laten bewegen de gezworenen die anders die nutteloze uitgaven uit eigen polderbesturen zouden moeten ophoesten, een tegemoetkoming van circa fl. 400,00 te geven, maar de rest moet het Uitwateringschap van de Zeesluis zelf dragen. Maar ze hebben dat niet geaccepteerd en de begroting voor 1846 is dien tengevolge niet kunnen vastgesteld worden. Daarvoor zal een buitengewone vergadering moeten worden uitgeschreven. Men schijnt hiervoor advies bij Gedeputeerde Staten te willen inwinnen, want ze menen dat ze de ingelanden ertoe kunnen verplichten de nodeloos vermorste gelden te laten teruggeven. We zullen dus maar afwachten wat er zal gebeuren.21 Lezen we de notulen na van het Uitwateringsschap, dan zien we dat in 1843 het geschot werd verhoogd naar 50 cent per hectare, in 1845 naar 65 cent met de opmerking dat er opmerkelijk reparaties te doen zijn aan de sluis en de sluiskom en dat op 21 april 1846 de bijdrage werd teruggebracht naar 40 cent per hectare met de vermelding dat er geen andere reparaties te doen zijn dan de gebruikelijke. Daaronder wordt dan verstaan het weghalen van de tijdeuren, het drogen en teren ervan. En als eerste onder die notulen staat de handtekening van Johannes Franciscus Carpreau.22 Het verslag van deze vergadering en de inhoud van Carpreaus brief, geven twee

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2012 | | pagina 18