Van de Zêêuwse Dialectverênigieng VAN DE DIALECTREDACTIE Als deze Nehalennia in de bus valt is het inmiddels winter, het laatste seizoen van het jaar, de tijd van betrekkelijke rust. De najaarsschoonmaak was dan vroeger gedaan en het werk in de tuin, bij ons in Ouddorp het hof genoemd, kon wachten. In het voorjaar werd er op de zandgrond pas weer gespit en geploegd, als de vorst uit de grond was. De akkers op de kleigrond waren intussen al geploegd. In het hof groeide, als het niet te koud was, veel vuulte (onkruid): ganzemuur (muur) en gors (straatgras). Voor de bestrijding ervan had vader iets bedacht. Vanaf de deur van het hoewnderkot (kippenhok) was een strook laag kippengaas langs paaltjes gespannen. Als de deur dan 's ochtends open gezet werd, konden de hoewnders (kippen) in een afgeperkte ruimte 'grazen'. Ze waren dol op die wintervuulteAls een stuk kaal gepikt was, werden de paaltjes met het gaas eraan verzet, en zo werd het hof op een natuurlijke wijze schoongehouden. Rond de aardappelhoop stond de greppel eromheen, die ontstaan was door het afgraven van het zand dat als bedekking over het stro geworpen was, vol met water, want door de vele najaarsregens was het grondwaterpeil gestegen. Op sommige percelen in de buurt, die laag lagen, ontstonden dan behoorlijke plassen, plaoiten genoemd. Als het ging vriezen kon je als kind op die ondiepe plassen al gauw schaatsen. Nog mooier ging dat op de plaoiten tussen de betrekkelijk lage heuveltjes van de Westduinen of de Middelduinen, de Westduunen en de Middelduunen. De plassen daar konden heel uitgestrekt zijn. Opmerkelijk is dat men in het dialect van Ouddorp die oude, vrij lage duinen, d'n duune noemde. Al na de Romeinse tijd waren daar hoge duinen in oostelijke richting over het eiland gaan verstuiven. De hoge, jongere duinen langs het strand worden kliengen genoemd. Zomaar in d'n duune gaan schaatsen kan tegenwoordig niet meer, want het zijn nu beschermde natuurgebieden. Na Sinterklaas verhuisden we naar de voorkamer, om na de voorjaarsschoonmaak weer in de achterkamer terug te keren. De achterkamer lag aan de oostkant en door het raam kon je zo het hof in kijken. Maar met de kachel, een Fram die gestookt werd met eierkolen, was tegen de soms ijzige oostenwind niet op te stoken. De kamer was dan niet warm te krijgen, ondanks de veinsters (blinden) die vóór de nacht stevig gesloten werden. Die kachel moest daar 's morgens altijd weer aangemaakt worden. Dat was altijd een heel ritueel. Soms was het een hele toer, vooral als het buiten mistig was. De schoorsteen wilde dan niet trekken en dan was het ook in de kamer net zo dies (nevelig) als buiten door de rook die uit alle gaten en kieren van de kachel naar buiten gulpte. Tot overmaat van ramp had moeder dan ook nog het raam omhoog geschoven om de rook te laten ontsnappen. Koud, dat het dan was! Ondanks je jaeger borstrok en je dikke trui en je pyjamabroek die je dan onder je broek aan mocht houden. In de voorkamer was het altijd wel behaaglijk warm vanwege een modernere, met antraciet gestookte kachel. Die bleef ook 's nachts zachtjes doorgloeien en hoefde 's morgens alleen maar weer even hevig opgepookt worden om een warme gloed te verspreiden. Ik beschrijf hier een situatie van begin jaren vijftig van de vorige eeuw. Tegenwoordig niet meer voor te Aflevering 178 winter 2012

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2012 | | pagina 37