m m Ctm iff ji fff Aflevering 175 voorjaar 2012 Vermelding van Huge Eerboutsz., mogelijk een broer van grondbezitster Wijnen Eelboutsdr. in Vannekinsdorp, als ontvanger van de Duynpacht in 1484 (archief Rekenkamer van Zeeland 1433- 1584 inv.nr. 892, jaarrekening 1484 fol. 31). Om de uitgestrektheid van de Oosteren Ban en Westeren Ban te bepalen, werden twee veldboeken uit het archief van de Polder Schouwen gebruikt: het veldboek van de Westeren Ban uit 1610 en dat van de Oosteren Ban uit 1790 op basis van een opmeting in 1610.41 Uit deze documenten blijkt dat de Westeren Ban een 'ongegoed' totaaloppervlak had van 2486 gemeten 220 roeden, en een gegoed totaaloppervlak van 399 gemeten 98 roeden. Hieruit volgt dat de huidige Westeren Ban van de(n) Duinen voor gemiddeld 16 procent was gegoed. Het totale oppervlak van de tegenwoordige Oosteren Ban was in 1610 1540 gemeten 99 roeden, gegoed op ruim 306 gemeten. En hieruit volgt dat de tegenwoordige Oosteren Ban voor gemiddeld 20 procent werd belast. Beide rechtsgebieden werden gemiddeld voor 17,5 procent belast, ofwel het cumulatieve gegoede grondoppervlak was 17,5 procent van het totale oppervlak. In het Kohier 1465 komt het totaal aan gegoede gemeten op 995 gemeten 240 roeden. Als hier het genoemd percentage van 17,5 procent mag worden gebruikt, blijkt dat de totale uitgestrektheid van de Oosteren Ban en Westeren Ban in 1465 samen 5690 gemeten bedroeg. Misschien, als de volgorde van de gelokaliseerde duinsecties van het Kohier wordt aangehouden, zijn deze percelen later tot de Vroongronden gaan behoren. Helaas is de omrekenfactor van gegoede naar ongegoede gemeten uit 1465 niet bekend. Wanneer de auteurs de hierboven berekende deelfactor uit 1610 van 17,5 procent hanteren komen ze uit op een totale uitgestrektheid van 5690 gemeten. Dit moet een te groot aantal zijn. Op 29 november 1550 gaf Karei V een octrooi uit, waarin hij de landsheer kwijtschelding van het duingeschot verleent over 201 gemeten 'die den Westeren Ban in den jaere 1524 minder bevonden werd dan hij daer te voren was anno 1465'. Als dit hemelsbrede gemeten zou hebben betroffen ongegoed) en de deelfactor 17,5 procent wordt toegepast, zouden in de periode 1524 - 1610 in de Oosteren Ban en Westeren Ban nog eens 1462 gemeten zijn verstoven.42 Dit is niet aannemelijk. Wellicht dat verdere bestudering van de rentmeestersrekeningen een omrekeningsfactor 'gegoed - ongegoed' zal opleveren. Inlandse en uitlandse haaimannen Een andere administratieve onduidelijkheid betreft het verschil tussen in- en uitlandse haaimanpercelen. Meergenoemde deskundige mr. Abraham Jacobus Frederik Fokker kon bij zijn onderzoek uit de bestaande stukken over duinen en helmpoting niet opmaken waarin het verschil precies zat. Als toelichting geeft hij in Schouwen vóór 1600 dat mogelijk de inlandse haaiman toebehoorde aan een bewoner van het grondgebied van de heerlijkheid. De uitlandse haaiman zou dan aan een persoon van buiten het ftm»i ft HA W» S*»t» iwrtt (jj, wv/ftttyle ij' fövr il'&s: W+) AvOvcir VrtJv Sm- nnnvr (j'.-Cfi SHwm <r~Ql»v W&t rfo" ■nvalSb**#- (yrvf\- <iCï frvvv

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2012 | | pagina 16