Aflevering 176 zomer 2012 Omdat in de loop van de zestiende eeuw de stenen kogels zijn vervangen door ijzeren en de vuurkracht van de kanonnen groter is geworden, worden de vestingwerken in de meeste steden ingericht naar het gebastioneerd stelstel. Hierbij worden veelhoekige bastions in de vestingwerken opgenomen. Die hebben tevens het voordeel dat er geen dode hoeken overblijven, waardoor het hele vestingstelsel kan worden verdedigd. Op 9 mei 1583 verschijnt burgemeester Pieter Reygersbergh in de vergadering van de Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland en vraagt toestemming voor de bouw van een nieuwe Warwijksepoort, het opknappen van de twee doudanen aan de watergang en het opmaken van een nieuw bolwerk aan de noordzijde van de stad. De Staten geven toestemming en trekken zeven honderd gulden voor dit project uit. Nog datzelfde jaar worden de poort gebouwd en de doudanen hersteld. Vervolgens wordt op 20 februari 1584 ingenieur Abraham Andriessen naar de stad ontboden om een ontwerp te maken voor het nieuwe bolwerk. Andriessen is in dienst van Willem van Oranje en heeft voor veel vestingsteden een ontwerp gemaakt, waaronder in 1583 voor Willemstad en begin januari 1584 voor Bergen op Zoom. Op 15 april 1584 ligt het plan op tafel en besluit het stadsbestuur tot uitvoering over te gaan, op voorwaarde dat het werk de stad niet meer dan vierhonderd pond Vlaams mag gaan kosten. Op 18 juni laat Pieter Reygersbergh de eerste tweehonderd pond hiervan uit de stadskas lichten. In september wordt met het werk een aanvang gemaakt. De benodigde arduinsteen verkrijgt men door de sloop van de oude stadsmuur en de kalk wordt door de stad geleverd. Als alle stenen van de gesloopte stadsmuur zijn verwerkt, worden er nog 109.000 van de verwoeste kerk op Zanddijk gehaald. Eind 1584 zijn alle geplande werken voltooid. Het opmaken van de doudanen, de bouw van de Warwijksepoort en de aanleg van het Oranjebolwerk achter het arsenaal hebben in totaal iets meer dan vijfhonderd pond Vlaams gekost. Tweehonderd pond hiervan is geleend van de Staten van Zeeland en de rest is opgebracht door de stad en enkele leningen bij particulieren. Fortificatie van de west- en zuidzijde van de stad Na de voltooiing van het Oranjebolwerk neemt het stadsbestuur op 1 juni 1587 het besluit een nieuw bolwerk aan de noordwestzijde van de stad te laten aanleggen. Johan van Rijswijck ontwerpt het plan en krijgt hiervoor in 1588 uit handen van de stadsbode vier pond vier schellingen Vlaams uitbetaald. Deze vestingbouwkundig ingenieur, naar wiens ontwerp later ook de fortificatiewerken aan de zuidzijde van de stad gemaakt zullen worden, is vermoedelijk van adel en afkomstig uit het Land van Altena. Na de verovering van de vesting Grave door de Spanjaarden in 1586 heeft hij zijn werkterrein naar Zeeland verplaatst en zich in Middelburg gevestigd. Als het bolwerk aan de noordwestzijde is voltooid, verplaatst men in 1588 windmolen De Coe van een pier ten noorden van de stad naar dit bastion, waardoor het de naam Molenbastion krijgt. Vervolgens moet nog het Mauritiusbolwerk bij de Arnemuidsepoort worden aangelegd, waartoe het stadsbestuur op 24 april 1589 het besluit neemt. Op 1 mei 1589 lezen we in de notulen van de politiedag dat burgemeesters en schepenen uit de twee ingediende bestekken dat van Johan van Rijswijck kiest en dezelfde dag al worden de werken aanbesteed.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2012 | | pagina 28