Aflevering 176 zomer 2012 3 Op 29 januari kwam door het ijs een Frans officier met een steigerschuit uit Breskens in het bezette Staats-Vlaanderen om namens zijn chef, de generaal C.I.F. Michaud, de overgave door de Staten van Zeeland te eisen. Door twee officieren en een detachement van het Vlissingse garnizoen werd hij op het hoofd afgehaald en bij generaal C. de Brauw en schout-bij-nacht J.S. Haringman, de commandanten van leger en marine in de provincie, gebracht. De volgende dag hield Haringman 's avonds om elf uur krijgsraad bij zich aan boord van de Castor in de Dokhaven. Onder zijn bevel lagen toen te Vlissingen, behalve de Castordrie linieschepen, vijf fregatten en vele kleine vaartuigen. Hij legde de officieren van die schepen uit, dat een resolutie van de Staten-Generaal uit Den Haag was ontvangen met de opdracht zich niet meer te verdedigen, maar zich op de best mogelijke voorwaarden over te geven. Admiraal J.H. van Kinsbergen had die oproep onderschreven. Maar omdat de Staten van Zeeland eerder die dag hadden besloten een delegatie bestaande uit de gecommitteerde raad van de Staten Mr. W.J. Huyssen van Kattendijke, de Middelburgse pensionaris Mr. J.H. Schorer en de Vlissingse burgemeester Mr. A. van Doorn naar Breskens te sturen om met Michaud over de overgave te onderhandelen, besloten de twee opperofficieren de eigen capitulatie uit te stellen en eerst de terugkomst van deze drie heren af te wachten. Dirk Hendrik Kolff (1761-1835), olieverf op doek door P.F. Greive (Particuliere collectie Capitulatie Tot woede van de reikhalzend naar hun vrijheid uitziende Zeeuwse patriotten kon de steigerschuit met de drie heren echter dagenlang niet uit de Westhaven vertrekken. De zware ijsgang en de tussen de hoofden liggende oorlogsschepen waren debet aan de vertraging, maar niet alleen zij. Zevenendertig leden van de Vlissingse Vaderlandsche Sociëteit 'Eendracht Maakt Macht' zouden een jaar later verklaren, dat het D.H. Kolff, de commandant van de Utrecht, was geweest die ten volle nalatig was gebleven enige assistentie te verlenen en zo de vrijheid van het hele Zeeuwse volk in de waagschaal had gesteld. Door de lange tijd dat hij op de rede gestationeerd was geweest, hadden zij deze marineofficier leren kennen als "een eerste voorstander en aankleever van het zoo schandelijk de Bataafsche bodem ontvlugte Huis van Orange, een bespotter van de vrienden van vrijheid en gelijkheid", een "tegenwerker" van de heilige zaak.2 Tenslotte vertrok de delegatie op 3 februari pas naar de overkant. Vanaf toen ging alles snel. De volgende dag al kwamen de heren terug op Walcheren met een ontwerptekst voor de capitulatie. Deze hield de goedkeuring in van de ontvangst en inkwartiering van Franse troepen in Zeeland en onder andere ook de bepaling, dat de troepen en de bemanningen van de schepen van de Republiek in Zeeland een eed zouden afleggen om van alle vijandelijkheden tegen de Fransen af te zien. Inmiddels meldden zich vanuit Arnemuiden een tweede Franse generaal bij de Staten. Het was J.V.M. Moreau, die door generaal J.-C. Pichegru uit Den Haag was gestuurd om de provincie op te eisen. Hij bleek nogal verwonderd

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2012 | | pagina 5