Holland ook niet meer rekenen. En dan was ook nog eens het bevel gegeven
zich niet te verzetten en de oranje kokardes af te leggen. Woedend zagen de
bemanningen aan hoe naast hun schepen weer nieuwe Franse soldaten aan
land kwamen. In wiens dienst waren ze nu eigenlijk?
Op de Staten Generaal lieten meer dan twintig onderofficieren, zeesoldaten
en matrozen zich zonder verlof op het havenhoofd neer en verdwenen.
De schildwachten op de loopplanken legden hun geweren neer. Twee
matrozen die eerder gedeserteerd waren, maar enige dagen later weer
waren gepakt en onder het halfdek vastgezet, werden bevrijd. De officieren
en onderofficieren die dit alles probeerden te verhinderen, werden
gewaarschuwd, dat de eerste die tussenbeide zou komen, overboord zou
worden gejonast. De commandant, W.O. Bloys van Treslong, liet 's middags
al het overgebleven scheepsvolk voor de boog komen en trachtte de
mannen ervan te overtuigen, dat de Franse bezetting voor de marine en
de uitbetalingen aan de equipages geen schadelijke gevolgen zou hebben.
De vrede was nu gesloten en wie de nieuwe eed zou zweren, verzekerde
hij hen namens schout-bij-nacht Haringman en generaal Michaud, kon
erop rekenen, dat zijn belangen in veilige handen waren. Bloys' officieren
probeerden het volk ervan te weerhouden van boord te gaan. Zij kregen
geschreeuw tot antwoord: een eed aan de Fransen zou een valse eed zijn,
want strijdig met de eerdere eed aan de Staten Generaal waarvan men niet
behoorlijk, dus met betaling, was ontslagen, men zou de tot dan toe weinige
Fransen op het eiland er zelf wel afjagen, 's Nachts liepen nog meer mannen
van boord.
De volgende ochtend, zondag, was de situatie onveranderd. Het volk bleef
kwaad, beschouwde zich als ontslagen en als krijgsgevangen en weigerde de
nieuwe eed. Honderden mannen liepen de wal op, schreeuwende, dat men
hen aan de Fransen had verkocht. De waarschuwing, dat ze als deserteurs
zouden worden beschouwd, maakte maar op weinigen indruk. Verbitterd
zagen de matrozen en soldaten ook die dag Franse troepen van Breskens
komen. Ze debarkeerden vlak naast hun schip: een provocatie, zeiden ze,
bedoeld hen te intimideren. Een groot gedeelte van het volk scheen 'gans
niet ongeneegen' om die schuiten met Fransen in de grond te boren of
anders de stad in brand te schieten. Dat de ongeveer drieduizend zeelieden
binnen Vlissingen zich zo door een klein aantal Fransen liet overrompelen,
ervoer men als een schande.
De meest felle aanstichters van het verzet - van de Staten Generaal waren
het drie onderofficieren en drie matrozen - trokken naar Haringman op
de Castor om afdanking en betaling te eisen. Ook van de Prinses Frederika
Louisa Wilhelmina, de Utrechten de Hector gingen deputaties naar de
schout-bij-nacht, alle met dezelfde boodschap. Als aan hun verlangens
niet tegemoet werd gekomen, zou men de vier- of vijfhonderd gearriveerde
Fransen het eiland af jagen. Haringman bracht hun onder ogen, dat hun
eigen belang daarmee allerminst was gediend. Maar hij vond ook, dat 'de
ongehoorde manier', waarop zijn ondergeschikten zich gedroegen hem geen
keus liet dan met concessies te komen. Het gevaar van verdere escalatie
was te groot. In overleg met de generaals Moreau en Michaud en alle op de
Castor aanwezige officieren van de verschillende schepen, werd besloten
een aantal toezeggingen te doen en een brief naar de Staten van Zeeland te
Aflevering 176 zomer 2012