Aflevering 177 herfst 2012 17 bruggen in een flank van een bastion lagen. Voor de aanleg van het nieuwe tracé worden 32 huizen en hofsteden onteigend, waarmee een bedrag van fr. 172283,71 is gemoeid. De fortificatiewerken worden uitgevoerd door Spaanse krijgsgevangenen waarvan de eerste groep van 776 man in juli 1812 in de stad arriveert. Een deel ervan wordt ondergebracht in een van de stad gevorderd huis op de Markt. Het aantal Spanjaarden varieert in de loop van het jaar sterk, waarschijnlijk omdat ze ook elders worden ingezet. Opvallend is het gering aantal sterftegevallen onder hen ten gevolge van de Zeeuwse koortsen in vergelijking met de Fransen en de Engelsen in 1809. In november 1813 verlaten de laatste Spanjaarden de stad. Omdat de vestingwerken dan nog niet helemaal zijn voltooid, geeft de sous-prefect van het Departement der Monden van de Schelde op 11 december 1813 de maire opdracht 38 arbeiders uit Veere aan te wijzen die het werk moeten afmaken. Door het overhaast vertrek van de Franse ambtenaren in april 1814 hebben zij in 1820 hun loon nog steeds niet ontvangen. Tot slot dient hier nog vermeld te worden dat ter vervanging van het oude buskruitmagazijn in het rondeel van het arsenaal, dat tijdens het bombardement door de Engelsen in 1809 zwaar was beschadigd, in 1812 een nieuw 'Magasin a Poudre' is gebouwd. De vestingwerken na de Franse tijd Sinds de vestingwerken in 1811 door de Fransen zijn geconfisqueerd, zijn ze rijkseigendom. Na het vertrek van de Fransen in 1814 wordt het toezicht opgedragen aan de Eerstaanwezend Ingenieur der Genie. Als de gemeente in 1826 de bomen die het stadsbestuur tussen 1788 en 1791 op de wallen heeft laten planten, wil rooien, wordt het eigendomsrecht ervan door het rijk betwist. In 1851 en 1859 worden plannen tot verbetering van de vestingwerken gemaakt. Door het opheffen van het garnizoen twee jaar later zijn ze niet ten uitvoer gebracht. In het laatste plan, ontworpen door ingenieur H.I.A. Vredenstein, wordt de buitenomwalling geslecht en de vrijgekomen grond gebruikt voor de versterking van de zestiende eeuwse omwalling. De Campveerse Toren wordt weer vestingtoren. Daarvoor moeten de aan de zeezijde gelegen muren tot 2.10 m worden verbreed. Op de eerste verdieping wordt een batterij van twee kanonnen geplaatst die de courtine kan bestrijken en het beklimmen van de toren onmogelijk maakt. De bebouwing aan de westzijde maakt plaats voor een nieuw te bouwen stadsmuur zoals die daar ook vroeger heeft gestaan. Ter verdediging van de stad staan in 1859 op de vestingwerken 98 kanonnen, 32 houwitsers en 30 mortieren. Bij KB van 24 november 1861 wordt het garnizoen opgeheven, waarna het rijk op 1 april 1862 een begroting maakt voor het slechten van de wallen. Die moeten tot op 1,05 m boven de begane grond worden afgegraven. Vervolgens vinden met het gemeentebestuur onderhandelingen plaats over de overdracht. Vanwege de slechte financiële staat van de gemeente wil ze de wallen zo voordelig mogelijk in haar bezit zien te krijgen. Daarom doet ze de minister op 20 oktober 1864 het voorstel ze onafgegraven bij onderhandse verkoop aan te kopen. Hiermee gaat het rijk akkoord en de overdracht vindt plaats op 25 december 1870. De koopsom bedraagt fl.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2012 | | pagina 19