m De provincie Zeeland 24 Aflevering 177 herfst 2012 Het gewestelijk bestuur hanteerde een verordening waarmee eigenaren, pachters en huurders van landerijen, boomgaarden en hoven verplicht waren de nesten van schadelijke vogels te verstoren en uit te roeien op straffe van een boete als na 1 mei nog een nest werd aangetroffen. De premie voor een ingeleverde kraai, ekster of Vlaamse gaai bedroeg 2 stuivers. Vanaf 1773 moesten ook de nesten van kauwen en houtduiven vernietigd worden. Later werden ook reigers en spreeuwen toegevoegd aan de lijst van uit te roeien vogels. De dorpsschout moest toezien op naleving van dit gebod, maar kneep een oogje toe. Want als alle nesten zouden worden uitgeroeid konden zijn dorpsgenoten het volgend jaar geen premie opstrijken voor een dode vogel en zou snel een einde komen aan dit extra centje van de provincie. Het systeem werd dus ondermijnd. Maar de overheid was daar zelf ook schuldig aan, omdat ze de premies veel te laat uitkeerde. De latere gemeentebesturen, er van overtuigd dat het systeem beter zou functioneren als ze zelf de zaken regelden, richtten toen mussengildes op. Het toezicht werd beter en lidmaatschap was lang niet altijd vrijwillig. Het was wel degelijk een belangrijke zaak. Niet alleen waren de mussen schadelijk door de schade aan de landbouwgewassen, ook verontreinigden ze het drinkwater. Ze nestelden onder de dakpannen en de vogelpoep kwam in de dakgoten terecht. Die zagen er soms wit van. Met het regenwater kwam alles in de regenbak terecht en daar kwam tenslotte ook het drinkwater uit. Behalve de genoemde schadelijke vogels werden ook mollen en ratten ingeleverd. De mus gold echter algemeen als teleenheid, alle ingeleverde schadelijke dieren werden omgerekend in mussen. Elke paardenbezitter (dat was meestal een boer) moest per span paarden 25 mussen inleveren. Waar men minder streng was moest dat per gezinshoofd. Kort na 1800 werden in de meeste dorpen in Zeeland de mussengildes opgericht. Het oudste mussengilde van Zeeland vinden we in 's Heer Abtskerke. Het werd opgericht in 1815 en het bestaat nog steeds. Veel gildes vergaderden tweemaal per jaar en wie niet kwam opdagen of te laat kwam kreeg een boete. Toch kwam er aan het eind van de negentiende eeuw de klad in. Nieuwe inzichten in de landbouw, waarbij insectenetende vogels niet langer als schadelijk werden beschouwd leidden er toe, dat veel mussengildes weer werden opgeheven. Op Schouwen-Duiveland bestaan nu nog drie mussengildes: Oosterlands Mussengilde, Mussengilde Onder de pannen te Zierikzee en het Musschengilde te Renesse. Omdat overal de boete en de telling van de mussen of de omrekening naar mussen anders was beperk ik me hierna tot het Musschengilde in Renesse. Musschengilde te Renesse Dit gilde werd opgericht begin 1919. Dus juist in de tijd dat elders veel gildes werden opgeheven. Er is altijd eenmaal per jaar vergaderd, meestal in januari. De eerste voorzitter was A. Verseput en de eerste penningmeester J.P. van den Hoek. En dat is alles wat we er van weten, want bij een bominslag in 1945, waarbij het huis van de toenmalige secretaris J.W. van Klooster werd getroffen, zijn de notulen van de vereniging verloren gegaan. Later zijn nog wel de notulen van 1938 t/m 1943 gevonden. Daarna kon i.v.m. de oorlogsomstandigheden tweemaal niet vergaderd worden. De notulen lopen dan weer van 1946 tot heden. De

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2012 | | pagina 26