28 Aflevering 177 herfst 2012
slecht van jaar. En den voorzitter spreekt de wensch uit dat volgend jaar
beter mag wezen.'
Deze wens werd verhoord, want in 1947 was de omgerekende vangst
3054 mussen. Uit de jaarvergadering 1948: 'De leden vinden dat er veel
te weinig betaald wordt voor mussen en duiven wat volkomen juist is.
Het bestuur zal nog eens een beroep doen op de landbouwvereeniging
om deze zaak te steunen.' Men wilde eigenlijk 3 cent per mus en 25 cent
per duif, maar de landbouwvereniging ging niet op het voorstel in. 'Den
heer vdWerf is intussen weer al op een vergadering geweest maar zonder
weinig resultaat.' De volgende jaren waren de aantallen wel groter, maar
een vaste lijn is niet te ontdekken. Het aantal loopt op van 3716 in 1948
naar 5854 (1949), 5756 (1950) en valt dan opeens terug naar 2790, 2952 en
in 1953 zelfs maar 1307.
Misschien was de watersnoodramp de oorzaak van het lage aantal in 1953.
De jaarvergadering in 1953 was kort voor de Ramp en we lezen: 'oude
duiven en ekster en kraaien is gebracht op 10 musschen.' Hieruit blijkt, dat
het daarvoor dus minder is geweest. De contributie steeg van 50 cent naar
fl 1,- Merkwaardig is dat in 1954 de voorzitter in zijn openingswoord met
geen woord repte over de watersnoodramp van 1953.
De vergadering in 1955 is waarschijnlijk zeer rumoerig geweest, want
voorzitter J.C. Priemis sloot met de woorden 'op Hoop dat het op een
vredige manier zal verlopen'. Hij doelde daarbij ongetwijfeld op de
ontspanning na de vergadering. De notulist schrijft overigens consequent
de naam van de voorzitter abusievelijk als Priemus. Wel passend voor een
mussengilde natuurlijk.
In 1962 werd opeens weer veel meer gevangen. 'Voorzitter deelde mede
dat er ongeveer een paar duizend mussen meer ingeleverd waren als vorig
jaar, dat is veel meer maar dit gaat in de goede richting.' Het betrof 5499
(omgerekende) mussen, waarvan A. Dorreman op 2160 kwam, en daarmee
koning werd.
Maar wat werd er nu eigenlijk ingeleverd? In de notulen staat alleen:
'Besloten werd dat geen duivenpoten mogen worden ingeleverd.' Wat er
dan wel precies wel werd ingeleverd is onduidelijk. En ook over de aparte
aantallen mussen, kraaien etc. tasten we in het duister.
In 1964 werd het salaris van de boekhouder K.R. Janse van fl. 20 op fl. 30
gebracht en de extra vergoeding voor de koning werd opgetrokken naar fl.
5 en voor de deken naar fl. 3,50.
Jaren zestig en zeventig
In de zestiger jaren vormde de familie Van Klooster een ware dynastie.
Vader en zoon wisselden elkaar geregeld af als koning en deken. We zien
een duidelijke verschuiving van alle leden die vogels inleverden naar
enkelen. Zo was het aantal omgerekende mussen in 1967 (vergadering
1968) 7493, waarvan de Van Kloosters er 6230 voor hun rekening namen.
In de zeventiger jaren steeg het aantal via 8321 in 1972 (de Van Kloosters
samen 7510) tot het recordaantal van 8669 in 1973. Maar dat jaar
betekende wel een ommekeer. 'Verder deelde de landbouwVereniging mee
dat het laatste jaar van uitkering is. Het spijt ons ten zeerste maar onze
mussengilde zal blijven bestaan.' Waarschijnlijk als gevolg hiervan daalde