Aflevering 180 zomer 2013 zo op de Zeeusche Nachtegael toegespitst gedicht als de 'Lauwer-hof', waarin op een adequate manier de intenties en de inhoud van de bundel worden voorgesteld - denk alleen al aan de opsomming van de diverse medewerkers hierin die in grote trekken overeenkomt met de lijst van auteurs die vooraan in de Zeeusche Nachtegael staat afgedrukt - zou aan het begin van de bundel nu een vreemde eend in de bijt zijn. Door dit alles kwam het boek pas een jaar na Anna's bezoek uit, in de zomer van 1623. Twintig Zeeuwse dichters hadden bijdragen geleverd voor deze bundel die weliswaar geen volledig beeld toont van de Zeeuwse poëzie uit die tijd - we missen bijvoorbeeld Petrus Hondius en Cornelis Liens - maar die toch die poëzie in hoofdtrekken kenschetst. Maar bovenal was het een uiting van Zeeuwse, regionale trots en een antwoord op de dominantie van de talloze uitgaven van Hollandse dichters. Het boek moest dus een specimen geven van het besef van eigen kunnen. De chique kwartobundel met zijn fraaie illustraties van Adriaen van de Venne is een uiting van Zeeuwse rederijkerskunst in optima forma. Een bundel als antwoord op de spotternijen uit Holland die staat als een huis en die zeker in aanmerking zou zijn gekomen voor een prijs binnen de Best Verzorgde Boeken van 1623, indien die prijs toen al had bestaan. Jan en Adriaen leverden een prestatie van formaat: Jan met zijn mooie drukwerk en Adriaen met zijn schitterende gravures en zijn literaire bijdragen: niet alleen voorzag hij het eerste deel van een uitvoerig gedicht dat onder meer het principiële samengaan van pictura en poësis bepleit (de 'Zeeusche Mey-clacht'), en van een korter op homoniemen gebouwd 'Dubbel-boere-praetje'; ook zorgde hij voor de inleidende kwatrijnen die telkens op de versozijde van de titelbladen voor het tweede en derde deel werden afgedrukt. Om nog maar te zwijgen van zijn achter in de bundel opgenomen Tafereel van Sinne-mal. De Zeeusche Nachtegael De titel van de bundel mag wel als een statement worden beschouwd. Zeeuwse nachtegalen was de schertsende benaming voor kikkers, maar in de mond van de Hollanders krijgt het een onaangename betekenis wanneer men ermee wil aangeven dat Zeeland in de literatuur geen andere nachtegalen zou kennen dan 'dat vuyle water-ghedrochte ofte Modder- vroeters'. Dat beeld moet drastisch worden bijgesteld en dat probeert Jan Pietersz. van de Venne te doen in zijn woord vooraf 'tot den Kunst-lievende Leser'. We laten Jan hier even aan het woord: 'Gunstighe Leser, het seltsame op-schrift van desen boeck, dien ick nu uyt Zeelandt V. E. [U Edele] van nieus toesende; sal misschien eenighe die Zeelandt niet en kennen, gheheel duyster, off gansch souteloos moghen schijnen; in ghevalle men niet daer yet toe en seyde, dat tot naerder openinge van het selve soude moghen dienen. Soo verstaet dan, dat door een Zeeusche-Nachtegael tot noch toe, in veel plaetsen niet anders en is verstaen gheweest als een Kick-vors (ofte om Zeeuws te spreecken) een Puyt: daer mede spottelijck te kennen werde gegheven, dat Zeelandt van geen andere Nachtegaelen versien en was, als dat van vuyle water- ghedrochte ofte Modder-vroeters; daer ymmers evenwel de ervarentheyt, nu vele laeren aireede heeft gheleert, datter jae ghewisselyck in Zeelandt

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2013 | | pagina 17