Aflevering 181 najaar 2013 Philibert van Borsselen (ca. 1570/15751627) Hoffers voorganger als rentmeester-generaal van de domeinen der grafelijkheid van Zeeland volgt hem op in de lijst van medewerkers. Ook was hij een tijd burgemeester van Tholen en in die hoedanigheid staat hij ook in de lijst: 'Jonckheer Philebert van Borssele, Burgemeester der stede Tholen'. Van hem waren al twee uitvoerige, zeer welluidende gedichten bekend: Strande (1611) en Den Binckhorst (1613), het oudste hofdicht in onze letterkunde. Ze behoren tot de beste renaissancepoëzie uit het begin van de 17de eeuw. Het eerste is een haast tweeduizend verzen tellend natuurgedicht over de zee en haar talloze schatten, het tweede een uitvoerige lof op het landleven, het vrome en rustige bestaan op het land. Daarmee behoort hij als dichter tot een van de aantrekkelijkste figuren uit de dichterskring rond de Zeeusche Nachtegael. Het gedicht in deze bundel getiteld 'Galm-dicht ofte Minnaers klachte' is, na de twee bovengenoemde werken, het enige nog gepubliceerde gedicht dat we van hem kennen. Qoncordia difcors. DF.es Honden twee aan twee gaan nevens een ghebonden, Het jock is wel gbemeen, maat elck een kielt fijn fy, Deeene wilt dit heen, de and're heeft ghevonden Een wegh die hem behaaght, end' wilt foo wefen vry, Sy trecken tegheneen, end' willen van een wefèn, Sykonnen niet van een, het jock dat houd haarvaft. Het waar wel dienftigh dat dit werde veel ghelefen Van manend' vrouw niet wel ineenen band ghepaft, Al zijn fy eens in trouwnochtans foozi|n verfcheyden Oe willen onder eendc eene die wilt foo, D 4 De Gravure 'Concordia Adriaen Valerius (ca. 1570-1625) discors' door Adriaen De lijst vervolgt met 'Adriaen Valerius, Schepen en Raet Ter-vere'. Bekend van de Venne geworden met zijn Nederlandtsche gedenck<lanck uit 1626, een op last van (Zeeuwse Bibliotheek zijn erfgenamen te Haarlem gedrukte geschiedenis van de vrijheidsstrijd Beeldbank). tegen Spanje, doorweven en opgeluisterd met 76 liederen, die op drie na alle van zijn hand waren. De uitvoering is luxueus, met zangnoten en tabulatuur (notatiewijze) voor luit en citer en verschillende allegorische prenten. Hij levert voor de Zeeusche Nachtegael één lied, de beschrijving van een morgenwandeling in de buurt van Veere, een ochtendlijke lofzang op de natuur - in het bijzonder de lokale vogelfauna - en haar Schepper. Hij beschrijft hoe de morgenzon de zilveren dauw 'oplicte van het land' en hoe alom de vogels ontwaken en de lucht met hun veelstemmig gezang vervullen. Een citaat ter illustratie: Dus vorderd' ick mijn tret, en namp voorts heen mijn ganck Na Sandijck in mijn hof; alwaar dat lude sanck De soete Nachtegaal claar-stemmich, en daer neven Het Conincxjen, de Knuut, de Leeuwerck (hooch verheven) Die tierelierde vast, en clom met een vermaack, De Ravens daar omtrent die riepen craack, craack, craack, Want Iarelicx sy broen te Sandijck op den thoren, Den wreeden Kuken-dieff die liet hem daar oock hooren, De dach-lief hebbend' Spreeuw gespickelt, soet van beek, Oock d'huys-begeerich Swaluw die prevelden op 't deck, Den Kakelbonten Druyt in 't hipp'len hem verfraeyde, De gout-glinst'rende Duuf geplum-voet ronckt en draeyde, Den somer-vogel oock met 't Kuufken op zijn top,

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2013 | | pagina 19