m
22 m
Al de Herders van den lande,
Staende treurich op het strande,
Hebben haer vertreck beschreyt.
Hebben daer met vele tranen,
AH' haer deuchden gaen vermanen,
Yder thoonde daer sijn jonst:
Mopsus prees haer fierich spreecken;
Tytirus veel ander streecken,
Oock haar dicht, en teecken-konst.
Coridon met druck bevanghen,
Ginck sijn lulle-pijpe langen,
End' hy speelde het laetste dicht:
Dat hy in de groene hoven,
In de Beemden van west-hoven,
Met haer onlanx had' gesticht.
Hier-en-tusschen is verdwenen,
En de Nimph' niet meer verschenen,
Daer nu Coridon om sneeft;
Sijnen roem is nu gheweken,
Naer den Amstel en de beken,
Daer sy hare weyden heeft.
ANNA ROEMER VISSCHERS,
Op haer onverwachtvertreclpuyt DD EL-
HPR Qlf den ii. fulij 1622.
Wat een beeld: Anna wegvarend onder
begeleiding van zeenimfen en zeegoden terwijl
haar Zeeuwse herders-vrienden, voorzien van
in de arcadische poëzie veel voorkomende
herdersnamen ontleend aan de klassieke
oudheid, huilend haar talenten prijzen. En
de arme Peutemans (alias Coridon) speelt
ondertussen op zijn doedelzak het lied dat
hij voor haar zong in de tuin van kasteel
Westhoven (onder Oostkapelle).
Een beter slot van deze aflevering had ik niet
kunnen bedenken.
öhv
Begin van het gedicht over Anna Roemer
Visschers van Leonard Peutemans met het
kopstuk ChoutsnedevanAdriaen van de Venne
waarin twee mannen, twee honden en twee
slangen (Zeeuwse Bibliotheek Beeldbank).
Aflevering 181 najaar 2013
Aende
*Ècroer»de ends K.o»Jl-rijcki Jonckyromfve
WAerom hoor kTr&wblafé
En Neptun Co woedich rafé;
Wat wilt al dit Zee-ghe-
A1 deblaugdchubdefcharë (fchrcy?
Komen hun te litem vergaten,
Nirixs volcht oock met zijn rey.
Wat wil 'Neren* gaen beginnen,
Met fijn Inelle Zee-godinnen,
Die hem Dm heeft gebaert:
Sy beginnen meed' te quelen
End' opfing-getuyeh te fpelen,
Twee en twee re iaem ghepaett.
Soo ghepaett fie ick haer landen,
Acn onf wittcZceuwlche ftrandé
Neptun volcht met heefch geiuyt;
En ghedruys van water-godenj
Aiie tot zijn dicnil ontboden,
Met hun aerdich fdiclp-getuyt,
Al 't getuyt nam daer een ende;
Als den Hopman tot fijn bende,
Met fijn dry-getackten Haf,
Tot een fedich neder-ftijghen
En behoorlick flille twijgen,
Het gewoonlick teyeken gaf.
D oen ginc hy (yn gladde knechtë,
Syn belchuymden hoop berechtenj
Dat daer een lbo weerden pand
Dat een Sappbo douck van finnen,
Thicndc van de fang-goddinnen,
Schuyld' in dit bewatert lant.
Deef' iprac hy,wil ickverbeydë,
Dele Nimph' wil ick geieyden.
Met u Goden ail' dielijck:
Morgen wilt deef Maget var-en
Over mijne blauwe baren,
Ronald Rijkse (1946; neerlandicus) is oud<onservator Oud
bezit en Bijzondere Collecties van de Zeeuwse Bibliotheek,
thans conservator Handschriften van het KZGW (Zeeuws
Genootschap
Nner den Zeerick-zeeftn dijek.