Nehalennia zomer 2015 nr. 188 van ambachtsheerlijkheden in die periode, maar daaren tegen is het voor de eeuwen na circa 1300 wel mogelijk zich van dat laatste een beeld te vormen, dank zij na melijk de rekeningen van de grafelijke rentmeesters in Zeeland. Ambacht, ambachtsheer Maar allereerst, wat was een ambacht en wat was de functie van een ambachtsheer? Een ambacht omvatte een gebied dat van de graaf van Holland en Zeeland erfelijk in leen werd gehouden door een ambachtsheer. Deze inde in zijn ambacht de grafelijke grondbelasting, de zogeheten bede, was daar verantwoordelijk voor de uitvoering van vonnissen van het grafelijke gerecht, en leidde in tijd van oorlog het heervaartcontingent uit zijn ambacht. Daar naast oefende hij met andere ambachtsheren samen de lage rechtsmacht uit binnen het territoir van een parochie. (Zie voor Walcheren kaart 2.) Zon met een parochie samenvallend lokaal bestuursdistrict werd net als het ambacht van één ambachtsheer, óók ambacht genoemd. Er kan dus in de bronnen sprake zijn van het ambacht van Hendrik Janszoon, maar ook van het ambacht Meliskerke of het ambacht Serooskerke. Omdat dit verwarrend kan werken, duiden historici tegenwoordig het 'grote' ambacht graag aan als vierschaarambacht; dit in navolging van C. Dekker in diens studie over middeleeuws Zuid-Beveland. In een vierschaarambacht werden bestuur en lage rechts macht uitgeoefend door ambachtsschepenen onder voorzitterschap van een van de ambachtsheren ter plaatse, dan wel onder leiding van een schout, aangesteld door de gezamenlijke ambachtsheren van het vierschaarambacht. Zoals gezegd vererfde een ambacht van een ambachtsheer op al diens zonen, met voor ieder een bepaald deel van dat ambacht. En het zijn dan de rekeningen van de grafelijke rentmeesters, met name de verantwoordingen van de in ning der grafelijke bede, die een gedetailleerd beeld geven van de ambachtsdeling door de jaren heen. Beden werden namelijk niet geïnd per vierschaarambacht, maar per ambacht van elke ambachtsheer afzonderlijk, en wel over bijna alle grond in diens ambacht. In de rekeningen staat per ambacht over hoeveel gemeten de bede werd opge bracht, zodat wij grofweg de oppervlakte van elk ambacht kennen en bovendien elke ambachtsheer van dat moment bij naam genoemd vinden. Ik heb die gegevens voor Walcheren geanalyseerd aan de hand van de oudste rekeningen die zijn overgeleverd, dat wil zeggen de rekeningen uit de periode 1318-1345. Wal cheren omvatte in die tijd 35 vierschaarambachten. Neem ik dan de bederekening van 1332, dan vind ik daar in die 35 vierschaarambachten maar liefst 344 ambachten; dus tien gemiddeld per vierschaarambacht. Maar dan wel met grote verschillen. Zo telde Koudekerke 10 ambachten: in verhouding een stuk minder dan het veel kleinere Bou- dewijnskerke met maar liefst 20 of Kleverskerke met 24 ambachten. En ook binnen de vierschaarambachten waren de verschillen groot. In Kleverskerke mat het grootste ambacht 480 gemet, oftewel 192 ha - een gemet besloeg ongeveer 0,4 ha -, en het kleinste slechts 1 gemet 240 roe den, oftewel iets meer dan een voetbalveld. Maar 344 ambachten betekende niet automatisch 344 ambachtsheren. Dat waren er zelfs nog iets meer, namelijk 372! Weliswaar waren er zo'n 100 ambachtsheren die meer dan één ambacht hadden in verschillende vierschaaram bachten, maar anderzijds was nog iets vaker één ambacht in het bezit van meer dan één persoon, vooral broers, die het ambacht dat zij hadden geërfd als gezamenderhands leen ongedeeld hadden gelaten, om zo te voorkomen dat hun positie ten opzichte van de andere ambachtsheren in het vierschaarambacht sterk zou verzwakken. Een spre kend voorbeeld: Allard heer Everdeyszoon had in 1318 in Biggekerke een aanzienlijke ambachtsheerlijkheid van 240 gemet, in grootte de derde ambachtsheerlijkheid in dat vierschaarambacht. Zijn zeven zonen hebben dat voor alsnog bij elkaar gehouden in plaats van het te splitsen in zeven stukken van slechts 34 gemet elk. Verschillen binnen de adel Ik zei daarnet dat er in 1332 op Walcheren 372 ambachts heren waren, maar dat was iets te gemakkelijk gezegd; onder die 372 waren er namelijk ook vijf ambachtsvrou wen. Hoe kon dat? Wel, weliswaar hadden alleen zonen erfrécht, maar wanneer een overleden ambachtsheer geen zonen had, verviel het ambacht aan de graaf, en deze kon met het ambacht belenen wie hij wilde, bijvoorbeeld de weduwe of een dochter van de overledene. Alles bij elkaar mag men concluderen dat de versnippe ring van de ambachten in de eerste helft van de veertiende eeuw ver was gevorderd. Maar er ontstond in die tijd ook een tegenbeweging. Ambachtsheren konden namelijk, met instemming van de graaf, hun ambacht verkopen. En dat kwam vanaf de veertiende eeuw steeds vaker voor, waarbij vooral grote ambachtsheren de kleine heren uitkochten. En daarmee raken wij aan een sociaal aspect. Alle am bachtsheren waren inderdaad edelen, maar er ontstonden in de loop der tijd binnen de adel wel grote verschillen qua bezit, inkomen, en sociale status. Het was een ontwikke ling die parallel liep met het ontstaan binnen de adel van een elite van ridders en knapen. Circa 1100, kort na de Eerste Kruistocht, nam in West-Europa het aanzien van zwaarbewapende ruiters sterk toe. Deze zogeheten ridders kenden een eigen cultuur met een specifieke erecode, waarvan strijd voor kerk en vorst, eer, roem en hoofse om gangsvormen deel uitmaakten. Rond 1200 werd de status van ridder bijna overal erfelijk, wat betekende dat voort aan zonen van een ridder eveneens tot de ridderstand gingen behoren: ook wanneer zij zelf niet tot ridder waren geslagen maar 'knaap' bleven. Een elite van ridders en kna pen kwam in Zeeland vanaf circa 1200 geleidelijk in beeld, waarbij het ging om lieden die zich, anders dan de overige edelen, een ridderlijke leefwijze konden permitteren. In de genoemde grafelijke rentmeestersrekening uit 1332 vond ik onder de 372 Walcherse ambachtsheren en -vrouwen slechts vijf ridders, onder andere heer Floris van Borsele, heer van Veere. Tel ik daar de in de rekening ge noemde familieleden van die vijf ridders bij op, dan kom ik tot een aantal van 26 personen die tot een riddermatige familie behoorden. Gelet ook op gegevens in andere bron nen, ga ik ervan uit dat in Zeeland leden van riddermatige

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2015 | | pagina 11