m
families niet meer dan 10 a 12% van de stand der edelen
hebben uitgemaakt. En dan waren het vooral de ridder
matige families, denk voor Walcheren met name aan de
heren van Souburg, de heren van Borsele van Brigdamme,
en vooral de heren van Veere uit de familie van Borsele,
die hun ambachtsbezit gestaag wisten uit te breiden ten
koste van de kleine ambachtsheren. Het resultaat daarvan
was, dat aan het eind van de middeleeuwen het aantal
ambachtsheren in Zeeland een heel stuk kleiner was dan
in het begin van de veertiende eeuw.
Kasteelbergen, kastelen, steenhuizen
Wij zijn daarmee terug bij het thema van dit symposium:
de kasteelbergen en kastelen. Kijken wij naar Walcheren,
dan vindt men zowel op de kaart van Zeeland van Jacob
van Deventer uit 1545 als op het Panorama van Walche
ren van Antoon van den Wijngaerden uit 1550 slechts vijf
kastelen: Zandenburg bij Veere en Popkensburg bij Sint
Laurens, beide van Maximiliaan van Bourgondië, heer van
Veere; het kasteel van West-Souburg, rond 1500 in bezit
van Anna van Bourgondië-Ravenstein; het kasteel Ter
Hooge; en als niet-adellijke vreemde eend in de bijt kasteel
Westhove, bezit van de abdij van Middelburg, waarvan de
abt overigens ook ambachtsheer was van grote delen van
Oostkapelle en Domburg.
Tegenover dit geringe aantal stenen kastelen rond 1550,
stonden op Walcheren de minstens 67 kasteelbergen van
voor circa 1250; een omvangrijk aantal dat lijkt te passen
bij een periode waarin de ridderschap nog in opkomst was,
en de sociale ongelijkheid binnen de adel een stuk geringer
was dan drie eeuwen later. En dan wordt de vraag naar de
tussenliggende periode interessant. Wanneer er na circa
1250 geen mottes meer werden aangelegd en de bestaande
bergen geleidelijk aan hun militaire betekenis verloren,
betekende dat dan dat de bouw van stenen kastelen al direct
beperkt bleef tot enkele riddermatige families, of kunnen de
eerste stenen opvolgers van de motte toch ook zijn gebouwd
door een veel grotere groep edelen? Ik denk dan aan wat in
de schriftelijke bronnen steenhuizen worden genoemd.
Dergelijke steenhuizen - vermoedelijk waren dat vooral
woontorens - waren er in Zeeland in ieder geval in de
tweede helft van de dertiende eeuw, zoals al blijkt in
1264, wanneer Wisse van Koudekerke aan Aleid, tante
en voogdes van de nog minderjarige Floris V, opdraagt:
'mijn versterkte stenen huis - in het Latijn: domum meam
lapideam sive munitionem -, dat ik gesticht en gebouwd
heb in Oud-Vlissingen'. Wisse van Koudekerke was ridder,
en behoorde tot de top van de Zeeuwse adel, maar dat er
eind dertiende eeuw al veel meer steenhuizen waren, kan
men afleiden uit het verhaal van Melis Stoke, waarin hij
vertelt dat de inwoners van Middelburg in 1304, nadat de
Vlaamse bezetters de stad hadden verlaten, het herstel van
de stadsmuren ter hand namen, en omdat zij dringend
stenen nodig hadden, overal in de omgeving van de stad
steenhuizen afbraken; waarschijnlijk de steenhuizen van
edelen die in de oorlog met Vlaanderen de Vlaamse zijde
hadden gekozen en waren gevlucht.
Ik heb dit onderzoek nog lang niet niet afgerond, en
verwacht in schriftelijke bronnen nog meer te vinden
over steenhuizen in Zeeland in de tweede helft van de
dertiende en de vroege veertiende eeuw. Maar daarnaast
is mijn hoop ook gericht op de resultaten van toekomstig
archeologisch onderzoek. Bij bouwhistorisch en archeo
logisch onderzoek zijn diverse woontorens aangetroffen
als beginfase van enkele grote kastelen in Zeeland, maar
dertiende-eeuwse woontorens die zich niet verder tot
uitgebreide kastelen hebben ontwikkeld zijn er voor zover
ik weet tot nu toe nog maar weinig gevonden. Kortom - en
daarmee besluit ik -, er blijft waar het de Zeeuwse edelen
en de door hen aangelegde versterkingen betreft, nog
heel wat te onderzoeken, zowel voor archeologen als voor
historici.
10
R
n
v;
v;
b;
n
ti
ir
Ir
prof. em. dr. Peter A. Henderikx is mediëvist,
en was verbonden aan de Universiteit van
Amsterdam als hoogleraar in de nederzet
tingsgeschiedenis van de Nederlanden in de
middeleeuwen.
'l<
q'