Nehalennia zomer 2015 nr. 188 gekerke). Met een situatie waar men vanuit de bescheiden bakstenen torens op de mottes bijna bij elkaar binnen kon kijken, is het te begrijpen dat men het militair karakter van deze categorie motte-burchten ook niet moet over drijven. Een grootscheepse burchtaanleg als die op de motte van Oostvoorne16 kwam in Zeeland niet voor. De ambachtsheren (en anderen) demonstreerden er voorna melijk hun status mee. Dat lukte hen tot zowat de tweede helft van de dertiende eeuw. De toenemende greep van de graaf van Holland op Zeeland verkleinde de politieke speelruimte van de ambachtsheren. Het (beperkte) militair belang van de vele kleine motte-burchten verminderde nagenoeg geheel door de opkomst van meer geavanceerde belegeringstechnieken, waar alleen de nieuw gebouwde grote, vierkante of rechthoekige kastelen nog een (tijde lijk) antwoord op hadden. Aan die laatste bouwkundige ontwikkeling konden slechts enkele Zeeuwse adellijke families meedoen. De 'bergjes' werden niet meer onder houden of werden omgevormd tot 'molenwerven'. Zelfs de herinnering aan hun oorspronkelijke betekenis raakten ze kwijt.17 De ouderdom De meest recente archeologische beschouwing aangaande de 'vliedbergen' laat de aanleg van de 'hoge bergen' (en dan bedoeld als versterking) in het algemeen beginnen omstreeks 1150. Dit op basis van de opgraving (2006) van de nagenoeg verdwenen 'berg' van 's-Heer Arends- kerke en het onderzoek van ruim daarvoor (1971-1972) van het complex in Kapelle. Verder werden hiervoor de oudere opgravingen in bijvoorbeeld Borssele, Buttinge en Abbekinderen nog eens onder de loep genomen.18 De aan- vangsdatering van de 'echte' mottes lijkt daarmee aardig in de pas te lopen met wat we in Friesland zagen. Herhaald moet echter worden dat geen van de handvol overgeble ven Friese 'hege wieren' daadwerkelijk archeologisch is onderzocht. Ook wat Zeeland betreft is het totaal aan de archeologische nieuwsgierigheid onderworpen hoge 'wer ven' feitelijk vrij gering, zodat gewaakt moet worden voor al te veel generalisaties. Qua aanvangsdatering biedt de provincie (vooralsnog) zelfs één heel interessante uitzon dering. Dat dwingt even tot een korte beschouwing over de vroegste mottes. In de loop van de tiende eeuw werd er in West-Europa naast de bestaande walburchten19 geëx perimenteerd met een nieuwe burchtvorm, waarbij de nadruk kwam te liggen op een extra verhoogd onderdeel in de configuratie waarop de verdediging (eventueel ook de bewoning) werd geconcentreerd. Als aanjager van dit proces fungeerde het streven naar machtsopbouw en een eerste territoriumvorming bij verschillende hoog-adellijke families in bepaalde regio's van het Laat-Karolingische/ Ottoonse Rijk. Een fraai voorbeeld vormde het optreden van het grafelijk echtpaar Balderik en Adela in het oosten van het rivierengebied. Het bracht ons de unieke sterkte Opladen, het tegenwoordige Montferland bij 's-Heeren- berg. Hier werd op het eind van de tiende eeuw een grote, natuurlijke heuvel nog eens met 7 meter opgehoogd tot de grootste en hoogste motte van Nederland (circa 20 meter hoog). Het grote platform boven (90 x 65 meter) werd voorzien van een aarden omwalling langs de rand van 2 meter hoog, waarin een natuurstenen ringmuur werd gefundeerd. Zo ontstond een enigszins hybride constructie van een enorme motte, gecombineerd met een walburcht bovenop. Binnen deze omwalling werden in 1960 de resten teruggevonden van een groot houten huis en de kennelijke aanzet van een enorme tufstenen toren. Het geheel werd verwoest in 1016 bij de val van de echtelieden.20 Tot een van hun stichtingen zal ook de opmerkelijke burchtaanleg Mergelpe ('Duivelsberg') bij Beek (Berg- en-Dal) gerekend mogen worden. Hier werd bovenop de stuwwal een zogeheten motte barrage aangelegd met een achterliggende en aansluitende omwalde neerhof. Deze hoofdmotte diende om de toegang vanaf het stuwwalpla teau te blokkeren. Op enige afstand ligt een tweede motte met droge gracht en buitenwal, die als een 'voorpost' motte avancée) uitzicht bood op het rivierdal en de door Balderik gestichte abdij in Zyfflich beneden.21 Voorbeelden van een dergelijke motte barrage (zonder afscheiding met de achterliggende neerhof) kennen we meer uit de elfde eeuw en dan vooral uit het nabije bui tenland. Meestal liggen ze in een heuvelachtige omgeving, maar misschien dat de eveneens vroege motte-burcht van Leiden (6,5 meter hoog omstreeks 1000, maar al 9 meter omstreeks 1150) een opvallende representant uit deze klasse voor het laagland voorstelt.22 Zoals reeds opgemerkt, doet voor wat betreft een bijzon der vroege motte-datering ook Zeeland mee. Het gaat dan om de fraaie 'berg' in Westkerke op Tholen. Hier werd in 1990 uit het profiel van de toen aanwezige steilkant op 4,5 meter hoogte (juist boven een zich in situ bevindende stookplaats) een houtskoolmonster genomen en nader onderzocht. De bijgestelde C14-datering geeft de periode 1020-1032.23 Met 4,5 meter mogen we de daarmee cor responderende ophoging tot een 'echte' motte rekenen, waarvoor men graag een hoogte van minimaal 3 meter wil aanhouden.24 Een datering uit de eerste helft van de elfde eeuw is daarbij, zoals we begrijpen, nog rijkelijk vroeg 13 Mottecomplex Mergelpe ('Duivelsberg'), Beek bij Nijmegen, ca. 1000. Geconsolideerd. Motte barrage met achterliggend omwald neerhof (foto auteur 2003).

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2015 | | pagina 15