voor Nederland als geheel. Nog meer intrigerend wordt het als we er ook het voorburchtterrein bij betrekken. De oudste kadasterkaart suggereert hiervoor een zeer groot, afgerond vierkant terrein.25 In de zuidelijke begrenzing hiervan kon met behulp van boorraaien inderdaad het be staan van een 'gracht' of brede sloot worden aangetoond.26 Toch kan de oorspronkelijke configuratie van de burcht locatie er wat complexer hebben uitgezien. Een kaart uit 1773 toont dat de 'berg' toen nog apart was omgracht, evenals het direct aangrenzende terrein oostelijk daarvan, waarbinnen 'het hooge huys' werd ingetekend.27 Beide ter reinen samen besloegen dan de noordelijke helft van het genoemde vierkant, waarvan de verdere begrenzing meer als een sloot werd aangeduid. Kortom, het oppervlak van de feitelijke voorburcht of voorhof kan toch wat kleiner zijn geweest dan tot voor kort werd gedacht. Belangrij ker is echter de volgende mogelijkheid. Gesteld dat het achttiende-eeuwse grachtenstelsel nog de oorspronkelijke (vroeg elfde-eeuwse) situatie weerspiegelde, dan bezitten we in Westkerke ons vroegste voorbeeld van een duidelijke scheiding tussen hoofdburcht (de motte) en voorburcht door middel van een tussengracht. Op zich natuurlijk geen onlogisch fenomeen in het laagland, maar, zoals hierbo ven beschreven, experimenteerde men elders in die tijd nog driftig met diverse motte-vormen en zal 'het model Westkerke' als 'klassieke' motte-burcht zich feitelijk pas gaan manifesteren in de loop van de tweede helft van de elfde eeuw. In Westkerke werd het terrein van het vierkant intussen voor meer dan 1 meter afgegraven, waardoor veel archeo logische sporen verloren zullen zijn gegaan. De motte (in een laatste fase verhoogd tot circa 7 meter) is nu geconso lideerd. De 'kernheuvels' Het voorbeeld Westkerke liet zien dat de Zeeuwse 'ber gen' soms diverse ophogings- en gebruiksniveaus ken nen. Buiten Zeeland is dat - behalve bij de al genoemde 14 Burcht van Leiden en die van Kessel28 - nog nergens archeologisch aangetoond. Specifiek 'Zeeuws' daarbij is vooralsnog het voorkomen van een uiterst geringe eerste ophogingsfase, de zogeheten 'kernheuvel'. Hiervan werden er verschillende blootgelegd en gedocumenteerd.29 Het meest bekend zijn die van Buttinge (1951), Abbekinderen (1951/1955) en Hoogelande (1956). In Buttinge werden op de 'kernheuvel' van 1 meter hoog paalkuilen aangetroffen met bijbehorend vlechtwerk van een "primitieve boeren woning of schuur" van 16 bij 9 meter. De vele mesdagen voedden het idee van een 'schapenstelle', zoals Zeeland die wel meer kende en nog kent. Aan de hand van het gevon den aardewerk wordt de 'kernheuvel' in de elfde/twaalfde eeuw gedateerd. De grond voor de ophoging kwam uit een omringende 'sloot' die vervolgens niet onderhouden werd, zodat we niet van een gracht mogen spreken. De aanwe zigheid van een rechthoekige omheining van vlechtwerk rond het gebouw wordt in de beschrijvingen meestal wat veronachtzaamd. Begin dertiende eeuw werd de 'kernheu vel' opgehoogd tot 'hoge berg' met een baksteenconstruc tie op het platform. In Abbekinderen ging het om een vergelijkbaar fenomeen. Een langgerekte 'kernheuvel' van iets meer dan één meter hoog met paalgaten voor een houten bouwsel (van 10 bij 4 meter?), haardplaatsen, huttenleem enz. Het aardewerk (onder andere pseudo-Pingsdorf en Paffrath) suggereert een aanleg in de elfde/twaalfde eeuw. Ook hier volgde later de ombouw tot een hoge heuvel. In Hoogelande werd in een vergelijkbare 'kernheuvel' reliëfbandamfooraardewerk aangetroffen, wat een ontstaan in de tiende eeuw mogelijk maakt. Hier kon tevens aangetoond worden dat de 'tweede fase', die van de 'hoge berg', een zoetwatergracht omvatte, wat er op wees dat we daarmee in een periode van na de dijkaanleg zijn aangeland. 'Kernheuvels' zonder latere ophoging blijken trouwens ook voor te komen. Al met al waren de opgravers van toen erg voorzichtig met hun interpretatie van deze 'kernheuvels'. Hun in druk was dat de houten bouwsels erg primitief waren en dat de bescheiden hoogtes primair bedoeld waren tegen regelmatige wateroverlast. Een directe bezitsrelatie tussen de bewoners van de 'kernheuvels' en die van de vaak op dezelfde plaats opgerichte 'hoge bergen' durfde men in de jaren vijftig ook niet zonder meer te leggen. De enige rekening van hei dorp Westkerke naar een kaart van 1773. Tekening M. W. Snoep. Motte Westkerke (Tholen). Naar kaartfragment (1773) met motte en voorburcht met het'hooge huys', beide omgracht (Zuurdeeg 1979,17). Motte Westkerle (Tholen) met toen nog aanwezige steilkant (foto auteur, 1992). Koncrlmk

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2015 | | pagina 16