Nehalennia zomer 2015 nr. 188 contextuele informatie. Die verhoogt in eerste instantie de fascinatie. Zoals de Dekabrist Michail Loenen bijna twee eeuwen geleden al schreef: 'De poëzie van de geschiedenis moet aan het begrijpen vooraf gaan.' de prehistorische trojaburchten uit laat-neolithicum en bronstijd, en de terracettes op sommige bergjes als mystiek spiralende paden van een naar boven leidend labyrint. Bij 'troja', dat 'draai' betekent, dachten verschillende auteurs natuurlijk meteen aan de Berg van Troje bij Borssele. Zelfs de ouderdom van die nog altijd raadselachtige naam heeft verwarring gebracht. De Man dacht aan het eind van de negentiende eeuw dat Dresselhuis voor het eerst deze naam vermeldde, maar Melis Stoke vermeldt hem om streeks 1305 al in zijn Rijmkroniek. Folklore, parahistorie Het Zeeuwse aspect dat ik in aansluiting op dat van de verouderde theorieën wil noemen is dat van de regionale folklore, namelijk de volksverhalen omtrent de bergjes: als oorden waar de kinderen vandaan worden gehaald, als woonplaatsen van de 'rooie rokjes', wezentjes die zoals men weet zéér klein van stuk zijn, als heksenverzamelplaatsen en ga zo maar door. De details dienaangaande zijn aan de orde gekomen tijdens mijn praatje op het bergensympo- sium dat de SCEZ in 2008 organiseerde in Middelburg. En als laatste argument zijn er de soms exotische staaltjes van 'parahistorie' in verband met de Zeeuwse vliedber gen (die in 2008 trouwens ook de revue passeerden): de bergen als monument van de Feniciërs, de fictioneel-pre- historische bespiegelingen over vliedbergen als variant van Besluit 'Alle ezels zijn beesten, maar niet alle beesten zijn ezels', luidt een bekend gezegde. Ter aanvulling: niet alle mottes liggen in Zeeland, maar de mottes in Zeeland zijn om ver schillende redenen typisch Zeeuws. Mijn pleidooi is, kortom, om de bergjes in Zeeland, ongeacht hun functie, vooral te beschouwen als samenhangende categorie van aardkundige, archeologische en cultuurhistorische monumenten. Als je de bergjes uitsluitend naar hun functies gaat uitsplitsen, is dat volgens mij niet alleen negatief voor de belevingswaar de. Op de lange termijn komen dan ook de bescherming en het behoud in gevaar. Het feit dat er maar relatief weinig bestaande Zeeuwse vliedbergen in het Kastelenlexicon zijn terechtgekomen acht ik in dit opzicht een belangrijk signaal. 23 III De vliedberg van Boudewijnskerke met zijn 'terracettes', jaren veertig of vijftig van de twintigste eeuw (Beeldbank Zeeuws Ar cheologisch Archief, SCEZ). De'offersteen'van de Luyksberg bij Serooskerke (ZA/KZGW, ZI-lll-0483). Jan J.B. Kuipers is verbonden aan de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland en werkzaam als freelance auteur; ook is hij hoofdredacteur van Nehalennia. Literatuur R.M. van Heeringen e.a., Monumenten van aarde. Beeldcatalogus van de Zeeuwse bergjes (Koudekerke 2007). Jan J.B. Kuipers, "Vliedbergen als offerhoogten: de theorieën van een 19de-eeuwse Zeeuwse dominee.' Spiegel Historiael 25(1990)9,401-405 (447). Jan J.B. Kuipers, 'De man op de berg. Vliedbergen in Zeeland: oude theo rieën, folklore en parahistorie.' Nehalennia afl. 162, 2008,14-23. Jan Kuipers, "Meta-archeologie'. Een Zeeuwse steen als aanjager van oudheidkundige verbeelding'. In: Robert M. van Dierendonck, Jan J.B. Kuipers, Wim H.R Scholten (red.), Probleemloos toegankelijk. Zeeuwse archeologie ontsloten (Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, Middelburg 2014), 84-87.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2015 | | pagina 25