Nehalennia zomer 2015 nr. 188
karakter, maar die geen echte bescherming bieden tegen
een serieuze aanval of belegering. De vraag is natuurlijk
in hoeverre dit niet geldt voor alle kastelen na de uitvin
ding van het buskruit in de 14e eeuw en de implementatie
hiervan in de oorlogsvoering. Voor het regelen van de wa
terhuishouding rondom een boerderij kan met een brede
sloot worden volstaan. De genoemde minimale breedte
van de grachten van vijf meter is dan ook ingegeven door
de aspecten status en verdedigbaarheid. Archeologische
resten bij een moated site wijzen veelal op een relatieve
welstand. Moated sites werden vooral aangelegd vanaf de
13e eeuw. In veel gevallen is uit een moated site later een
kasteel ontstaan, maar vaak ook devalueerde een moated
site tot gewone boerderij'.
Toen in 1986 W.J. Formsma's standaardwerk over de
Groningse kastelen het licht zag, kreeg het de titel De
Ommelander borgen en steenhuizen. De titel was al een
nuancering ten opzichte van de in 1906 door jhr. J.A.
Feith verschenen voorganger De Ommelander borgen.
Formsma's steenhuizen zijn synomiem aan de begraven
hofsteden: een stenen huis met gracht. Door het toevoe
gen van de term steenhuizen vermeed Formsma galant de
discussie over wat er nu precies onder een versterkt huis
verstaan moest worden. Of zoals Formsma zelf schrijft
in zijn inleiding: 'Zo bleef eigenlijk niets anders over dan
alle huizen op te nemen die in geschiedbronnen steen
huis, kemenade of borg worden genoemd'. Formsma gaf
zelf aan dat toeval daarbij een rol speelt. Enerzijds kan
een boerderij door kloosterstenen in de muren of in de
grond het vermoeden wekken op de plaats te staan van
een vroeger steenhuis, maar toch als zodanig nergens zijn
vermeld. Anderzijds kan het bestaan van een steenhuis
bekend zijn door een overgebleven oude koopakte of
vanwege de vermelding van een adellijke eigenaar, terwijl
er geen enkel archeologisch of bouwhistorisch bewijs voor
is. De vermelding van het huis of de voormalige adellijke
eigenaar in een oud document ontrukken in dit geval het
gebouw aan de vergetelheid.
Boetzelaer
Dat dit ook mis kan gaan, wil ik laten zien aan een
voorbeeld uit Zeeuws Vlaanderen. In de groslijst van het
Zeeuwse lexiconproject is 'Boetzelaer' bij Groede opge
nomen. A.J. van der Aa is hiervoor zeker de aanstichter
geweest in zijn Aardrijkskundig Woordenboek der Neder
landen. Van der Aa schreef omstreeks 1840 over Boetze
laer onder Groede: 'de sporen van eene afsluiting van het
op dat goed gestaan hebbende kasteel zijn nog zichtbaar
in eenen ouden, gedeeltelijk gevulden vijver of afdelving,
rond de thans op die grond staande boerenhofstede'. Van
der Aa werd hier ongetwijfeld verblind door de adellijke
naam Boetzelaer. De Van Boetzelaers hadden in de 13e
eeuw echter hun machtsbasis in het hertogdom Kleef
ver weg van Zeeuws-Vlaanderen en zouden pas later via
huwelijken in de Republiek der Verenigde Nederlanden te
rechtkomen. De eerste Van Boetzelaer die de Westerschel-
de overstak was Carel baron van den Boetzelaer (1635-
1708). In 1654 werd hij op 19-jarige leeftijd genoemd als
hoogbaljuw van het Vrije van Sluis.
De hofstede Boetzelaer ligt op een steenworp afstand
van de in 1614 door Jacob Cats gestichtte boerderij en
buitenplaats de Catshoeve in de Zoutepolder. Jacob Cats
had samen met zijn broer Cornelis Cats gronden tus
sen Oostburg en Groede gekocht die sinds 1583, als
gevolg van de oorlogshandelingen tijdens de Nederlandse
Opstand, 'drijvend' waren. Jacob en Cornelis bedijkten
deze gronden opnieuw en deze staan sindsdien bekend
als de 'Catspolders'. De Zoutepolder werd in 1613 inge
polderd. In 1660 overleed Jacob Cats en in dat jaar huwde
zijn kleindochter Anna Catharina Musch de hoogbaljuw
Carel baron van den Boetzelaer. Anna erfde in 1660 een
boerderij die logischerwijze toen pas de naam Boetzelaer
zal hebben gekregen. Met de kennis dat hofstede Boetze
laer gebouwd is na 1614 en zijn adellijke naam pas na 1660
heeft gekregen, kunnen we hiermee concluderen dat het
door Van der Aa gewenste kasteel helaas nooit heeft be
staan. Hofstede Boetzelaer kunnen we hiermee definitief
afvoeren van de groslijst.
Aantallen
Een tweede opvallend punt is dat Formsma in zijn inlei
ding aan de hand van het aantal steenhuizen in een aantal
Groninger kerspelen middels extrapolatie stelt dat Gronin
gerland in de middeleeuwen met steenhuizen overdekt is
geweest. Formsma komt tot het opzienbarende getal van
600 a 700 steenhuizen voor de 14e en 15" eeuw. Uitein
delijk zijn er van dit aantal 'slechts' zo'n 180 borgen en
steenhuizen in zijn boek beschreven omdat van een groot
deel (vrijwel) niets, althans in 1986 bij het verschijnen van
De Ommelander borgen en steenhuizen, bekend was.
Wanneer we naar het aantal West Zeeuws-Vlaamse objec
ten in de huidige op internet beschikbare database van 169
kastelen van het Zeeuwse lexicon kijken, komen we, als we
de grafelijke burchten van Sluis en Biervliet en de ring-
walburcht van Oostburg niet meetellen, tot maximaal 4
objecten waaronder enkele mottes en welgeteld één begra- 25
Ml
Kadastraal Minuut Plan Groede sectie A, 2e blad uit 1821 met
de boerderij Boetzelaer en de waterpartij die door A.J. van der
Aa geïnterpreteerd werd als'de sporen van eene afsluiting van
het op dat goed gestaan hebbende kasteel zijn nog zichtbaar in
eenen ouden, gedeeltelijk gevulden vijver of afdelving' (www.
watwaswaar.nl)