Nehalennia zomer 2015 nr. 188 burcht van Brugge onderhorige lenen beschreven met hun eigenaren, grootte, aanpalende eigenaren en leenplichten. Wanneer we gegevens van de midden-16e-eeuwse overlo pers combineren met de gegevens uit Gilliodts-Van Seve- rens derde deel uit 1891, waarin de Coutume d'Oostbourg is opgenomen, levert dit interessante informatie op over het grondbezit van edelen in West-Zeeuws-Vlaanderen. Bij een perceel in de parochie van Nieuwkerke onder Groede wordt als belendend 'Gillis van Scingen s ruddere leene' genoemd. Dezelfde Gillis komen we ook tegen als 'aeldhinger' (eigenaar van een allodiaal grondbezit) in de bovengenoemde parochie. De Coutumes geven ook interessante informatie over de leenplichten. Frank van Moerghem moet in 1435 als leenman voor zijn goed bij Nieuwerkerke de graaf van Vlaanderen dienen met een man 'te voet ghewapent viertigh daghen binnen zine lande up zinen cost'. Hoewel de Coutumes primair over grondbezit gaan, geven zij een schat aan zijdelingse informatie die wijst op de aanwezigheid van meer begraven hofsteden dan we nu kennen. Zo is een in de overlopers en door Gottschalk genoemde hofstede met wal en walgrachten in het 58e begin traceerbaar in de Coutumes. Deze begraven hofstad blijkt rond 1500 in bezit te zijn van de Vlaamse edelman Robrecht van Belle en wordt omschreven als een oor spronkelijk 59 morgen groot leengoed. Als leenman had edelman Van Belle de plicht zijn heer, de graaf van Vlaan deren, jaarlijks 'met een perde minen geduchte heere te dienene binnen de palen en lande van Vlaendren viertich daghen. De status van Van Belle als edelman en zijn plicht om als ridder de graaf 40 dagen per jaar met zijn paard te dienen geven aan dat in dit geval sprake is van meer dan een gewone boerderij. Duiding Hoe moeten we deze hofsteden met grachten en wallen, duidelijke leenplichten en adellijke eigenaren nu duiden? J.R van den Broeke komt in 1978 in zijn Middeleeuwse kastelen van Zeeland, tot nu toe het enige Zeeuwse over zichtswerk, tot de volgende conclusie: 'In het westelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen was de adel die zich er bezig hield met bedijkings- of ontginningswerk, meestal afkomstig uit verderaf gelegen gedeelten van Vlaanderen, waar ook de kastelen stonden waarin ze woonden. Met uitzonde ring van de grafelijke kastelen van Biervliet en Sluis, trof men er slechts enkele ambachtsheerlijke kastelen aan. Wel lagen er, verspreid over het gebied, een aantal omwalde en versterkte hoven, die we ridderhofsteden zouden kun nen noemen.' Van den Broeke noemt onder andere Hof te Wevelswale, Hof ter Yde, Schoonewalle, Ghistelhof, Oors- camp, cleene Ghistelaere, Ter Weelden en ter Cruse. Een probleem bij de lokalisering van deze en andere ob jecten is dat juist in Zeeuws-Vlaanderen in de 13een 14e en 15® eeuw grote landverliezen zijn geleden. Van het grond gebied van de eerdergenoemde ridderhofstad van Ro brecht van Belle was rond 1500 nog maar 29 morgen over. De rest was verloren gegaan bij verschillende stormvloe den aan het einde van de 15e eeuw. Daarop volgden in de 16® eeuw ook nog eens de moedwillige inundaties ten tijde van de Nederlandse Opstand, die nog grotere schade aan richtten. De bedijkingen in de 17e en 18® eeuw hebben hier uiteindelijk een geheel nieuw landschap doen ontstaan dat het middeleeuwse landschap, waar dit niet al verdwenen was, bijna geheel bedekte onder een metersdikke laag slib. Zo kwamen in 2005 bij opgravingen aan de Einsteinweg in Schoondijke de restanten van een 13® -of 14®-eeuwse begraven hofstad met een omgracht huiseiland en een (deels) omgracht neerhof onder latere 16®- en 17®-eeuwse sedimentslagen tevoorschijn. In een omloper uit 1550 wordt dit complex genoemd als een 'hofstede metten wal- le, singhelen ende boghaerde'. De gracht tussen huiseiland en neerhof bleek in oorsprong 16 meter breed en twee meter diep te zijn geweest. Op het huiseiland dat voor een klein deel werd opgegraven, werd aan de grachtrand met de neerhof een imposante 13®/14e-eeuwse bakstenen weermuur variërend van een tot anderhalve meter breed gedeeltelijk blootgelegd. Het blootgelegde gedeelte had een lengte van 44 meter. Het archeologisch onderzoeksrapport Een 'verdronken herenhoeve te Schoondijke concludeerde: 'historische gegevens en het vondstmateriaal wijzen er op dat de bewoners van het opperhof tot de hogere lagen van de middeleeuwse samenleving behoorden'. De gecombineerde gegevens van de omlopers, de Coutu mes, de kaart van Pourbus en recent archeologisch onder zoek lijken Van den Broeke gelijk te geven. Systematisch onderzoek in deze bronnen zou zomaar het aantal West Zeeuws-Vlaamse lexiconobjecten aanzienlijk kunnen vermeerderen. Bovendien is het niet onwaarschijnlijk dat onderzoek in Belgische archieven nog veel meer op zou kunnen leveren, want Zeeuws-Vlaanderen behoorde immers tot aan de Nederlandse Opstand tot het rechtsge bied van de Vlaamse graven. De 600 a 700 steenhuizen en borgen in Groningen zullen we vermoedelijk niet halen, maar het aantal van hooguit vier begraven hofsteden of ridderhofsteden voor heel West Zeeuws-Vlaanderen is wel erg bescheiden. 27 Het kasteel 'ter Cruce' bij Sluis als ruïne weergegeven op de Heral dische Kaart van het Brugse Vrije uit 1561-1571 door Pieter Pour- bus (Stadsarchief Brugge).

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2015 | | pagina 29