10 dus verre van de plegtigheid der besnijdenis, die Zulk een gewigtig hoofdpunt van onzen Godsdienst uitmaakt, ver stoken blijft, en nog verder blijven moet, indien hier in niet wordt voorzien. Redenen, waarom de ondergeteekende Adressant bij deze eerbiedig de Vrijheid neemt, Zich tot UEdel Achtbare te Wenden, met nederig verzoek, dat het UEdel Achtbare moge behagen, door UEA tusschenkomst bij het Israëlitisch Kerk- en Armbestuur, of op elke andere Wijze, te willen Zorgen, dat, of een besnijder hier te ontbieden, of Zijne Vrouw, door het Verleenen van den noodigen onderstand, tot het doen der reize in staat te stellen. Het Welk doende, enz: Namens mijn man A. Frenk [ondertekend door] Saara Cohen Zierikzee, 26 November 1845' Wat is nu eigenlijk een joodse besnijdenis? Mary van Veen-Viëtor geeft de volgende definitie: 'De joodse besnijdenis - berith milah - is het ritueel merken van joodse jongensbaby's met een blijvend lichaamsteken op het geslachtsdeel door het wegnemen van een deel of het geheel van de voorhuid, in naam van religie, etniciteit of traditie.'2 De besnijdenis is het eerste ritueel in het leven van de joodse man. De instelling daarvan staat beschre ven in het eerste bijbelboek: Genesis 17:10-13:als zoon-van-acht-dagen worde het vlees besneden, van ge neratie op generatie.' Het doel is de opname in het joodse volk, door middel van het zogenoemde 'Verbond van Abraham'. In de loop van de tijd werden er verschillende toelichtingen en richtlijnen opgesteld om het ritueel te kunnen uitvoeren. Bijvoorbeeld over het tijdstip waarop de besnijdenis plaats dient te vinden. Dit is voor de brief uit 1845 van belang. De dagen De dagtekening van de brief is twaalf dagen na de ge boorte van de zoon. En dat is vermoedelijk geen toeval. De hoofdregel voor de besnijdenis is dat deze op de acht ste dag plaatsvindt. Voor het waarom van de achtste dag zijn verschillende verklaringen. Eén verklaring is dat elke baby eerst 'de zeven dagen van de schepping' moet heb ben ervaren voor hij besneden mag worden. Een andere verklaring is dat hij eerst de 'goedheid van de sjabbat' geproefd moet hebben. Een meer profane uitleg is dat het om medische redenen verstandig is om de chirurgische ingreep pas vanaf de achtste dag te doen. In het tweede boek van de Misjna, de Seder Moed, in het tractaat Sjabbat geeft het negentiende hoofdstuk uitleg over het tijdstip waarop de besnijdenis mag plaatsvin den.1 De besnijdenis zelf mag alleen overdag, niet 's avonds of bij avondschemering, plaatvinden. Als een kind bij avondschemering is geboren, en er is daardoor twijfel over de juiste dag, dan is de berith milah op de negende dag.4 Valt die negende dag op sjabbat, zaterdag, dan wordt het ritueel verplaatst naar de tiende dag: de zondag. Mocht die tiende dag een 'jom tov' - een feest dag - zijn, wordt het de elfde dag: de maandag. Mocht ook die dag een feestdag zijn, dan wordt de berith milah uiteindelijk op de twaalfde dag uitgevoerd: de dinsdag. Uit het feit dat de brief twaalf dagen na de geboorte van de zoon is gedagtekend kan de conclusie worden getrok ken dat Abraham Marcus Frenk op de hoogte moet zijn geweest van de bovenstaande Misjnaregels. Vragen Maar de brief roept meerdere vragen op. Er ontbreekt in Zierikzee blijkbaar een bevoegd persoon die de besnijde nis mag/kan uitvoeren. De eerste vraag is dan ook wie er toen gerechtvaardigd was of waren om dit ritueel uit te voeren? Om deze vraag te kunnen beantwoorden moeten we terug naar een koninklijk besluit van 20 juni 1820. Daarin werd besluit het 'Reglement op het examen en de toelating van kerkelijke besnijders' in de Nederlanden afgekondigd. Voor die tijd was het mogelijk dat de vader zelf als 'moheel' - besnijder - optrad. 'Dat is het mooiste. En zo gebeurde het vaak,' aldus S.Ph. de Vries, maar 'Hij mag het alleen maar doen, als hij er bekwaam toe is'.5 Het koninklijk besluit was een direct uitvloeisel van de 'gelijkstaat'/het verlies aan zelfstandigheid - en de centra listische visie van Koning Willem I.6 Rotterdam was één van de tien plaatsen waar een commissie bevoegd werd om het moheelexamen af te nemen. In 1837 werden de exameneisen verder aangescherpt.7 In Zierikzee werd de functie van moheel uitgeoefend door de onderwijzer Izaak Ridlich. Na hem heeft Zierikzee waarschijnlijk nooit meer een 'officiële' moheel gehad. Middelburg (en het in de brief vermelde Dordrecht) wel. In Middelburg was Victor van Lissa (7 juni 1809 - 21 juli 1869) rond 1845 naast 'heelmeester' en 'verloskundige' ook moheel.8 In Dordrecht was Judah Isaac Vleeschhouwer in die tijd moheel. Zoals Frenk aangeeft is hij afhankelijk van een moheel van buiten Zierikzee. Het meest logisch die uit Middel burg of Dordrecht. Maar beide steden waren vanuit Zie rikzee alleen over water bereikbaar. En hoewel de functie van moheel een erefunctie was, waren er aan het besnij denisritueel wel de nodige kosten verbonden. Minimaal de reis- en verblijfkosten. Frenk geeft aan dat hij niet in staat is om deze kosten te dragen.9 Het ritueel van een besnijdenis begint bij traditionele gezinnen in de vooravond. Een aantal personen komt dan bij elkaar in het huis van de ouders. Men leest die gedeelten in de Tenach - het oude testament - die over het besnijden gaan voor. Gebeden worden uitgespro ken, waarbij men bidt voor het herstel van de moeder, de gezondheid van het kind en de toekomst van het gezin. Men sluit deze 'nacht van de waak' vaak af met het uitspreken van een gebed voor moeder en kind. De feitelijke besnijdenis, de volgende dag, duurt maar een paar minuten. Het kind wordt een met kaarsen verlichte kamer binnengebracht. Meestal wordt hij daarbij van het ene familielid naar het andere familielid doorgegeven, om uiteindelijk aan de sandek te worden overgedragen. De sandek is traditioneel een grootvader of overgroot vader, die het kind vasthoudt gedurende de ceremo nie. Er staan in de kamer twee stoelen naast elkaar. De linkerstoel is bestemd voor de sandek. De rechterstoel waarop het kind gelegd wordt noemt men de 'stoel van

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2015 | | pagina 12