Nehalennia najaar 2015 nr. 189 sieke visie in zijn boek Jad Chazaka, Hilchot Talmoed Torn als volgt21: 'Het is de plicht van de ouder zijn kind te onderwijzen. Wanneer moet hij daarmee beginnen? Zodra het kind kan praten. Met vijfjaar komt het kind onder de hoede van een leraar.' Er is dus sprake van een fundamenteel recht op onderwijs. En dat voorrecht geldt voor iedere jood 'Elke jood is verplicht te leren, of hij nu arm is of rijk, gezond of ziek, in de kracht van zijn leven of zeer oud en zwak.De joodse gemeenschap is een lerende gemeenschap, waarin iedereen leerling is en waar alle leden gezamenlijk de gemeenschappelijke cultuur dragen. Het belang van het voorgaande roept de volgende vraag op: Kan onderwijs aan kinderen, feitelijk aan elke jood, (een basisvoorrecht) worden ontzegd wanneer een ouder zijn religieuze verplichtingen (sjabbatsheiliging) niet kan nakomen of nakomt? Anders gezegd: Is de in de brief ge noemde 'sabbathspligt' belangrijker dan het voorrecht om te leren? De klassieke visie is dat leren belangrijker is dan alle andere leefregels bij elkaar! Zelfs die van wat men de sjabbatsrust noemt. Ondanks de opdracht om op de sjabbat te rusten en op adem te komen, zoals G'd na zes scheppingsdagen deed, en deze zevende dag te heiligen (dat wil zeggen apart te zetten van de andere dagen) geldt deze regel. De mens moet op sjabbat wel ophouden met 'al zijn werk', maar dat 'ophouden' is niet absoluut.22 Ook is er nog de regel 'pikoeach nefesj' (het redden van leven). Deze stelt dat de sjabbat moet wijken voor levensbe langrijke zaken en wordt binnen alle joodse stromingen erkend, want de geboden zijn gegeven om er beter door te kunnen leven en niet om er aan dood te gaan. De vraag die nu gesteld kan worden is of het niet kun nen nakomen van die 'sabbathspligt' door Abraham Marcus Frenk kan worden gezien als pikoeach nefesj. De brief geeft geen uitsluitsel over de reden, welke er voor zorgde dat hij 'door ééne late te huiskoming verhinderd, zijn Sabbathspligten niet hebbende kunnen waarnemen'. Maar stelt u zich eens voor dat hij te laat was vanwege zijn pogingen om geld te verdienen om zo zijn gezin te onderhouden... Is er dan niet sprake van een levensred dende handeling? Nog meer vragen Tot zover de inhoudelijke kant van de brief uit 1845. Er zijn nog andere vragen te stellen, bijvoorbeeld: Waarom klaagt de vader na afloop van de gestelde besnijdenister mijn bij de burgerlijke overheid te Zierikzee en niet bij de joodse overheid te Middelburg? Om daar een verklaring voor te kunnen geven moeten we ons realiseren dat er met de 'gelijkstaat van de joden' in 1796 een proces van hervormingen startte waardoor aan de semi-autonomie van de joodse gemeenten bin nen de republiek (uiteindelijk) een einde kwam. De lijn die Frankrijk had ingezet werd door Koning Willem I overgenomen. Zo werden bijvoorbeeld de verkiezingen van de opperrabbijnen in 1815 geregeld en het hervormen van het onderwijs in 1817, evenals het kerkelijk huwelijk. Vier jaar later, in 1821, werden de bestuurlijke hiërarchie en de taken van de kerkbesturen wettelijk geregeld. En de lijst van besluiten is lang. De conclusie is dan ook dat er in 1845 nog geen sprake was van een scheiding tussen staat en kerk. Bij de grondwetswijziging van 1848, waarbij de parlementaire democratie werd ingevoerd, kwam die scheiding uiteindelijk formeel tot stand. Dat de situatie van inmenging door de burgerlijke over heid als vanzelfsprekend werd beschouwd, blijkt onder andere uit een brief uit 1830. De manhigim van Zierikzee roepen op 12 april de hulp in van het college van de stad Zierikzee. Het verzoek is te bemiddelen in het arbeids conflict dat zij hebben met hun leraar, E. Pino.23 En er zijn nog meer voorbeelden waarin de stad Zierikzee zich bemoeide met de joodse gemeenschap. Des te opvallender is dan ook het gegeven dat er - tot nu toe - geen reactie van het stadsbestuur is teruggevonden met betrekking tot het 'besnijdenisconflict'. Zou het mogelijk kunnen zijn dat desondanks de stad Zierikzee het probleem heeft 'doorgestuurd' naar de bestuurders van de hoofdsynagoge te Middelburg? Omdat Middelburg een moheel had is dit zeker denkbaar. Helaas is daadwerkelijk bewijs daarvan (nog) niet gevonden. De kans dat de bestuurders van de joodse gemeenschap in Dordrecht - de tweede plaats waar volgens de briefschrijver een moheel beschikbaar was - in het conflict gekend werden is minder vanzelfsprekend. De Dordtse gemeenschap viel niet, zoals de Zierikzeese wel, onder de hoofdsynagoge Middelburg. ïtrr "WSMpK rsjil "part Jtx fchfca ttnfeTai pnw ttwn 1*5 te 6j? ysai vnay Vsit ta-re wa nayi j-r» ipx 8.w» ïi Besnijdenisboekje Synagoge Zierikzee in de Meelstraat, vóór 1920. Het is het tweede huis rechts van 'Landbouwwerktuigen'. T"7 M/i'NV ü"vVjt PM* 'U .nyv a'ttl SH BUI B-w "is f wiv

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2015 | | pagina 15