m
m
24
travailjes. Ik zag er laatst een, die een sierpèèrdje besloeg
op z'n knie. De smid had nog wel een ouderwetse leren
voorschoot aan. Dat wel.
Waar eens de tijd stilstond (vervolg)
In de vorige uitgave van Nehalennia maakten we ken
nis met Gerard van de Velde uit Oostburg. Hij nam ons
mee naar een boerderijtje in de buurt van Cadzand. In de
Tienhonderd Polder, waar een plekje staat, dat teruggaat
tot de jaren 1700. We waren in de vorige bijdrage gekomen
bij de koestal.
Boven de koestal was de kafzolder en de bergplaats voor
het kant ooi. Langs de bochtstraote was de misput; ook wel
de bocht genoemd. Tussen de weg van de koestal en de
misput was de bochtstraote. Aan de andere kant van die
misput stond het vèrkeskot. Dit was een zelf getimmerd
kot van planken op het strange gebuit en goed onder de
teer gehouden. De zeugen wierpen hierin hun nest met
viggens. De viggenskööpman kwam om de zes weken langs
om oude beestjes op te halen. Hij pakte ze met één hand
bij de staart en sloeg zijn andere arm achter de voorpoten
onder de buik van het beestje. Als het nest op de tiemkarre
was geladen, werd aan de verzorgster Sanne altijd het
stèèrtgeld uitbetaald. Ookhet slechtvarken werd in dat kot
gevet tot de slachter hem eruit kwam halen.
Was het Sinte-Maarten (11 november), dan bakte Sanne
altijd op het haardvuur in de bakkeet Sinte Mèrtenwaofels.
Mijn oom die hun paar stukjes land had geploegd, werd
daarvoor altijd uitgenodigd.
Ko Adriaanse beleefde soms veel plezier aan een grote
trektocht over het strand en duin. De mensen in de ach
terste duinen noemden dit ook wel verloren lööpen. Maar
altijd kwam Ko dan toch weer thuis met wat brandhout,
een zooi mossels of een duunkenientje of een 'aos.
Toen in februari 1931 op het plekje in de Tienhonderd,
Abraham Adriaanse kwam te overlijden, stond zijn vrouw
Abigal de Keuninck er alleen voor. WQel waren er nog
twee ongetrouwde kinderen bij haar thuis om elkaar bij
te staan, nl, Jacob en Suzanna.. Of Ko en Sanne, zoals de
mensen in de buurt hen kenden. Sanne melkte steeds
twee of drie melkkoeien, verzorgde ook de kalvers en
ontfermde zich ook over de zeugen met de viggens. De
verkoop hiervan deed hun moeder. Die zette ook altijd als
er een broeier was in het 'oenderkot de kloeke te broeien.
Ko draaide wel altijd de boterkarn en Sanne verzorgde de
boter in het koelvat, dat op een tafeltje in de kelder stond.
Erboven hien aan een spijker altijd de boterspaan. Pie
Kei (Hennekei) uit Retranchement kwam lek week langs
om de eieren en de boter te kopen. Moeder deed ook hier
weer de verkoop.
Ko stond altijd om 4 uur in de morgen op. Zijn slaap
plaats was in de bedstee in de bakkêête. Dan werkte hij
zijn zuster Sanne. Zij bracht altijd de nacht door in de
bedstee in de huiskamer. Zij maakte eerst vuur in de haard
in de bakkeet, zodat ze straks warm water had om koffie
te zetten. En Ko? Die ging eerst al zijn uitgezette strop
pen af om te kijken of er geen wild in zat. Hij liep daarna
het duinenpaadje af over de duinen tot aan de nolle om te
zien of er niks op het strange was aangespoeld. Soms dreef
er een stik 'out nog in de zee. Dan zag Ko reeds van ver
wat de stroming deed en waar het stuk hout wel eens kon
aanspoelen. Was het een groot stuk, dan werd het op de
zeedijk getrokken om te laten drogen, zodat het wat lichter
werd. Met een oud stuk pèèrelienewaar in Ko dan een
lusse maakte, sleepte hij dit later naar huis.
Kwam Ko thuis van zijn vroege morgenwandeling, dan
verzorgde hij eerst de koeien met en drinken. Pas dan
kwamen de drie bewoners samen om het morgenmaal te
nuttigen. Brood met ovenspek en mosterd een bak (kom)
warme koffie. Maar uit de bak zelf werd niet gedronken.
Men schonk die koffie vervolgens uit in de bij die bak pas
sende schotel met wat hogere rand en slobberde daaruit de
warme koffie op. Was de koffie op, dan werd de drinkbak
omgedraaid en in de lege scheutel (schotel) geplaatst wen
was het morgenmaal klaar. Nu eerst begon voor Ko zijn
gewone werkdag. In de winter was dat koeien verzorgen,
de stal missen en dorsen met de vlui. Ook de meidoorn
haag wat opsnoeien en negelantier (haagroosjes) uit de
heg halen. Sanne kapte die negelantiers die soms wel drie
meter lang waren in stukken van 10 tot 12 cm. lengte, met
het kapmes. Ze sleepte die stukjes in haar baolschorte mee
naar de haard in de bakkeet om die daar te verbranden.
Ko kapte verder nog de wilgentroenken en van het gewaoi
maakte hij musters. Sanne raapte de spaander en deed die
in haar schorte.
Om 8 uur 's avonds nu 20.00 uur) dan was het altijd kar-
nemelksepap eten aan de keettafel. Sanne kookte altijd die
pap in de ijzeren pot op het haardvuur. Na de karnemelkse
pap, was het bedtijd. Eerst deed Sanne de buitendeur op
de grendel en dan werd de bedstee opgezocht. Ko had nog
eerst de zorg voor de koeien op stal het opvoeren, in de
zomermaanden niet), waarna hij ook de buutendeure van
de bakkeet op de grendel deed, voor hij zijn slaapplaats in
de bedstee, opzocht.
Gerard van de Velde, Oostburg
Verkeer en vervoer in vroeger tijden
Lopen is voor de mens de oudste vorm van verplaat
sing. Wat later bleek dat paarden en aanverwanten na
enige overtuiging geschikt waren om op te zitten en zó je
zonder veel inspanning te verplaatsen. Nadat het wiel was
uitgevonden en dat onder een platvorm te monteren, het
geheel door dieren, zoals paarden, ossen maar ook wel
door onderhorigen te laten voorttrekken, was er wéér een
stap verder in het vervoer gekomen. Toen de briefpost in
zwang kwam, moest dat zo snel mogelijk bij de betrok
kene worden afgeleverd, soms per ijlbode op een paard,
maar speciale koetsen, de postkoetsen die op vaste tijden
reden waren een betrouwbare vorm van vervoer. Te meer
daar die postkoetsen ook nog ruimte boden om meerdere
personen te vervoeren.
Voor die koetsen had je fatsoenlijke wegen nodig, de
Romeinse heerbanen waren danig in verval geraakt,dus
begon met nieuwe wegen aan te leggen tussen steden en
dorpen. Maar wegen kostten geld, dus besloot de overheid,
vanouds al bedreven in het uitschudden van de bevolking,
'tollen' te installeren. In het bijbehorende huisje woonde
de 'tolgaarder', Er waren veel soorten tol, voor paarden en
karren het meest, voetgangers mochten soms vrij pas
seren. Op Schouwen-Duiveland herinneren nog steeds