Maar wie was deze Arthur Frankel en waar kwam hij vandaan? Periode voor Zierikzee. eilanden zal ik, als redacteur van deze courant, al mijn krachten wijden aan de belangen van zijn Gemeenten en van ouds gastvrije bewoners, alle nuttige vereenigingen, van welke klasse der bevolking zij ook mogen uitgaan, door aankondigingen, berichten en verslagen steunen, mits in na volging van hetgeen overal elders geschiedt, de verschillende besturen er van den redacteur in de gelegenheid stellen alle bijeenkomsten of uitvoeringen te kunnen bijwonen; en ten slotte zal ik een ieder, die wenschen of grieven heeft, welke op de openbare zaak betrekking hebben en in betamelijken vorm zijn ingekleed, gaarne gelegenheid geven die in deze courant te uiten.' Op het eerste gezicht lijkt er sprake te zijn van een vrij neutrale vorm van journalistiek bedrijven. Maar de redacteur behoudt zich het recht voor om te beoordelen welke verenigingen 'nuttig' zijn en dus nieuwswaardig zijn. Ook beperkt hij de vrijheid van meningsuiting door twee criteria aan te wijzen. De lezer kan reageren op 'de openbare zaak', wat dat dan ook moge zijn. En het moet 'in betamelijken vorm zijn ingekleed'. Beide criteria worden door de redacteur getoetst. Het lijkt erop dat Frankel hiermee enige afstand wil nemen van de reputatie die de krant in de loop van de jaren heeft verworven. Of hij, gezien de genoemde vergaderverslagen van de 'Naamlooze Vennootschap de Zierikzeesche Nieuwsbode', daarvoor de positie had is de vraag. Arthur en zijn vrouw Mietje Wijzenbeek vestigden zich, komende uit Amsterdam, op 1 augustus 1899 te Zierikzee. Ze waren op zondag 14 maart 1897 in Zaandam getrouwd. In de huwelijksakte staan als ouders van Arthur vermeld: Jacob Frankel en Dorothea Baer.6 Arthur is op 30 juni 1853 te Zwolle geboren. De komst van de eerste zoon wordt in een advertentie in de 'Nieuwe Amsterdamse Courant/Algemeen Handelsblad' op 2 juli 1853 gemeld. De advertentie is in het Duits opgesteld en de naam van Arthur ontbreekt. Het Duits van de adver tentie is verklaarbaar. Zijn moeder, dochter van een ver mogend man uit Znin, is afkomstig uit Posen. Zijn vader, Jacob Frankel, is afkomstig uit Pommeren. Het echtpaar is na enige omzwervingen in Zwolle terecht gekomen, waar Jacob - niet zonder enig tumult - is aangesteld als opper rabbijn van Overijssel. Oorzaken van het tumult waren onder andere het verlan gen van de provincie Drenthe om, los van Overijssel, een eigen opperrabbijn te benoemen. De Drentse separatis ten hadden daarbij de voorkeur voor Jeremia Hillesum (rabbijn te Meppel). Daarnaast werd beoogde opperrab bijn Frankel beticht van het niet beschikken over een juiste academische opleiding, maar wel van het hebben van een afwijkende theologische visie. Hij zou veel te liberaal zijn. Uiteindelijk wordt er dan ook een Salo- monsoordeel geveld. Drenthe krijgt haar gewenste eigen opperrabbijn en Jacob Frankel wordt (voor de tweede keer, maar nu) op 25 april 1852 benoemd tot opperrab bijn van Overijssel.7 Mietje Wijzenbeek, dochter van Izak Wijzenbeek en Betsie Berlijn, geboren op 31 maart 1860 te Culemborg, was, voor ze met Arthur trouwde, eerder gehuwd met de weduwnaar Benjamin Henriques de la Fuenta (Amster dam, 21 februari 1815 - Amsterdam, 16 mei 1896). Met hem was ze op donderdag 13 oktober 1887 te Utrecht getrouwd.8 In traditionele kring is het vaak de donderdag waarop een weduwe in het huwelijk treedt. In moderne, liberale kring heeft de zondag de voorkeur.9 Tot haar vertrek naar Zierikzee heeft Mietje in Amster dam, eerst aan de Nieuwe Heerengracht 175 en later aan de Reguliersgracht 55 haar beroep van modiste en koopvrouw uitgeoefend.10 Dat het Benjamin en Mietje niet voor de wind is gegaan blijkt uit het vonnis van de arrondissementsrechtbank van Amsterdam van 26 juni 1893 waarin beiden in staat van faillissement worden verklaard. Over Arthurs jeugdjaren is nog niets teruggevonden. Vanaf de leeftijd van 27 jaar weten we wel wat van hem. Hij is dan enige tijd juridisch student en woont rond 1880 in 's-Gravenhage. Het is in die tijd dat hij, onder het pseu doniem van 'Justus', het voor zijn vader opneemt nadat die in het Nieuw Israëlitisch Weekblad, naar aanleiding van een uitspraak over 'de steeds toenemende vervalsching der boter' (al dan niet onder rabbinaal toezicht vervaardigde boter), is bekritiseerd.11 De kritiek op deze handelswijze is scherp afwijzend en de uitgever van het Weekblad voor Israëliten wordt - onder bedreiging van een rechtszaak - gedwongen de anonimi teit van Arthur op te heffen. 'Had men geweten, dat het de zoon is, misschien gepardonneerd, dat hij uit helde tot den vader van een ander, zeker niet minder eerbiedwaar dige rabbijn, allerlei hatelijkheden naar het hoofd slingert!12 Ondanks alle begrip voor de zoon is er toch sprake van een openbare terechtwijzing. Arthur krijgt in zijn verdere leven vaker met conflictu euze situaties te maken. Achttien jaar later, in 1898, grijpt hij opnieuw naar zijn pen. De aanleiding is deze keer het toneelstuk 'Ghetto' van Heijermans. Het verhaal speelt zich af in de benauwende wereld waarin orthodox-joodse kooplieden en kleine handelaren zich trachten staande te houden. Heijermans ontkende aanvankelijk dat het stuk antisemitisch was, maar paste later wel de tekst enigszins aan. Maar nog voor deze aanpassingen werden gedaan schrijft Frankel in het Algemeen Handelsblad van 29 december 1898 dat hij van mening is dat 'de trouwe belijders van een bepaald geloofaan een onverdiende veroordeling blootgesteld worden.' En opnieuw ontstaat er een scherpe polemiek. Op 30 december 1898 reageert I. Scheur in dezelfde krant en sluit zijn kritiek af met 'Voor waar, mijnheer, ik wenschte hartelijk, of er in ons land eene rechtbank ware, die dergelijke ongemotiveerde uitspraken als laster vervolgde. Al zoude zij eene verkeerde instelling heeten, er werd ten minste mede bereikt, dat men dacht eer men schreef.' Op 31 december staat de reactie van Frankel in de krant. Hij begint met 'Als Jood, gehecht aan mijn geloof en ras, heb ik mij beledigd gevoeld door den inhoud,

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2016 | | pagina 13