zdv Van de Zeeuwse Dialectverênigieng m m Van de redactiecommissie dialect 20 Toen ik onlangs een laatje aan het opruimen was, kwam ik een envelopje met kleurenfoto's tegen, die ik van schilde rijen van Herman Bieling gemaakt had. Toen het Museum 'Ouddorps Raad- en Polderhuis' in 1983 geopend werd, was er in de voormalige raadzaal van dat oude gemeen tehuis van Ouddorp een tentoonstelling ingericht met schilderijen van Bieling. Vele ervan kwamen uit particulier bezit. Herman Bieling verbleef en schilderde vanaf 1939 regelmatig in Ouddorp en heeft toen heel wat kleurige taferelen vastgelegd. Wie was deze kunstenaar? Herman werd in 1887 in Rotterdam (Hillegersberg) geboren. Hij volgde er de avondcursus aan de Academie voor Beeldende Kunsten en was daarna een aantal jaren werkzaam als decorateur van de Grote Schouwburg en als schilder van altaarstukken in Duitsland. Tot aan het einde van zijn leven was hij een energieke, vitale persoonlijk heid, die zijn mening openhartig verkondigde. Hij was aan het begin van de vorige eeuw een van de vernieuwers van de kunst en behoorde tot de zogenaamde avant-gardisten. Later ging hij weer meer realistisch schilderen, in een stijl die romantisch-realistisch genoemd werd. Tussen de foto's zat er een met een aardig wintertafereel van een Ouddorps huisje met een achtererf. Bieling zou het in 1940 geschil derd hebben. Een aanleiding om hier wat dieper in te gaan op de inrichting van een erf. Waar dit huis stond is niet meer te traceren, maar het erf staat wel model voor de indeling van een 'hil', zoals men in Ouddorp het erf noemde. We zien een aangebouwd achterhuis, de zogenaamde 'luzze', waar men kookte en waar de was gedaan werd. Verder zien we rechts een bui tentoilet, de 'buuteplee' genoemd, met meestal de beerput er vlakbij. Wij hadden vroeger thuis ook zo'n 'voorziening'. Ik kan u verzekeren, dat in de winter een toiletbezoek geen pretje was. Trouwens 's nachts ging niemand erheen, dan gebruikte men de 'pot', die op het bedsteeboord of onder Zêêuwse Dialect Verênigieng het ledikant stond, vaak met een oude krant erover tegen de stank, vooral als men als medicijn de harsachtige Haar lemmerolie geslikt had. In november/december, kort na het slachten van ons varken, werd ook 'den beer geslacht'. Deze uitdrukking stond voor het leegscheppen van de inhoud van de beerput. Het deksel werd er dan afgehaald met behulp van een breekijzer en met een zinken puts (de puzzeeen soort emmer waaraan aan de zijkant een dikke stok gestoken was, werd de derrie uit de beerput in een kruiwagen geschept. Die werd vervolgens in het hof leeg gestort. In het voorjaar werd het hof omgespit en op de plek waar de inhoud van de beerput gestort was, werden dan koolplanten gepoot. Vooral bloemkolen deden het op die bemeste grond erg goed. Was het verbeelding van mij dat gekookte bloemkool naar die strontderrie rook? Links op het erf zien we de loop van het varkenskot, want iedereen hield wel één of meer varken(s) voor eigen slacht. Verder is er een testhein te zien waar pannen en ander vaatwerk aangehangen werden als die met zand, zeep en soda geschuurd waren. Op den hil waren ook d'n tras, voor het opvangen van re genwater en de welle, waar grondwater naar boven kwam. De welput was evenals de beerput rond gemetseld van baksteen. De grondwaterput was een meter of zes diep, de beerput ongeveer twee en een halve meter. Het regenwa ter uit d'n tras was altijd heel helder. Soms zaten er kleine rode luizen in, maar dat was dan weer een goed teken, want die hielden het water helder. In dat geval werd het water voordat het geconsumeerd werd eerst door een doek gezeefd. Het water uit de regenbak werd ook gebruikt om de ramen te wassen. Het water uit de welput had bij ons de kleur van pils, omdat het door veen heen naar boven geweld was. Het werd onder andere gebruikt om de straat te schuren, ook wel om er pannen en vaatwerk mee te schuren. Bij onze buren had het welwater de kleur van oud-bruin bier, omdat het daar door een donkere dikke veenlaag omhoog welde. In tijden van langdurige droogte raakte d'n tras soms leeg. Je kon dan op het dorp voor een paar centen emmers water kopen uit de kèrketras. Tegenwoordig wordt bijna niet meer gesproken van d'n hil. Soms heeft de postbode bij mij een kaartje in de brievenbus gedaan, dat hij het pakje op de tafel op de veranda of het terras heeft gelegd. Misschien zijn er mensen die ook herinneringen hebben aan een buitenerf met een welle, een tras en een buutenplee'. Laat het ons weten. Pau Heerschap

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2016 | | pagina 22