Zij deden niet mee
Terug naar de insihrijving, begin januari 1852
Steen voor steen
Charles af te reizen om alles te bespreken. Zijn volgende
reis is naar Lacombe om de lijst van de intekenaren op
te halen. Op die lijst moeten nog enkele handtekening
gezet worden. Begin november lucht Capreau zijn hart
als hij aan Lacombe een brief afsluit met de sarcastische
woorden: "Wat een actieve directie hebben we toch!!"
Ondertussen moet er geld in kas komen na het passeren
van de akte in januari 1853. In maart schrijft Capreau f
500,00 (de waarde van één aandeel) af van de rekening-
Lacombe en stort die in de kas van de Maatschappij. Ook
al was de aannemer nog niet aan het werk. Die treuzelt tot
eind april. Carpreau, die een halve boerderij in de Frederi-
capolder onder Waarde bezat, had geleerd met aannemers
om te gaan. De polder liep een jaar eerder onder water en
moest weer ingedijkt worden. Door de aannemers vlug
te betalen, ja zelfs nog vooraf soms, was die dijkreparatie
snel voltooid. "Je moet bij die betalingen niet altijd strak
het bestek volgen, het is beter een goede verhouding met
de aannemers te houden," verantwoordt hij zich tegenover
Lacombe. Bij de eindafrekening, eind oktober, houdt hij
zich wel aan bepalingen in het contract: hij houdt 1 van
de aanneemsom achter gedurende één jaar als borg om
mogelijke onvolkomenheden te verrekenen.
Burgemeester notaris Jacobus Brevet (1791 1854)
tekent niet in op de aandelen van de Maatschappij. Ook
notaris Benteijn vinden we niet onder de intekenaren.
Carpreau heeft deze twee potentiële geldverstrekkers
niet kunnen overhalen hoewel hij ze wel benaderd heeft.
Vertrouwen ze de opzet niet? Willen ze niet meewerken
aan het succes, dat ongetwijfeld op de jonge Carpeau zou
De ondertekenaars van de oprichtingsakte
afstralen? Is het de geloofsrivaliteit? We weten het niet. In
elk geval noemt Carpreau hun namen expliciet in een brief
van medio maart 1852. In die tijd ligt het voorstel tot sub
sidiëring bij de gemeenteraad, die zich ook afzijdig houdt.
Oud-molenaar Pieter Francies Snebbaut, wethouder van
Ijzendijke, en nog een drietal plaatselijke boeren (pachters
van de Gentse geldschieters) namen ieder één aandeel.
Carpreau zat bij het passeren van de akte naast de notaris.
Aan de andere kant van notaris Benteijn zat Ridder Fran
cies de Heijndricx. Een klinkende naam. En wat denk je
van Graaf Charles Joseph 'Hane de Steenhuise of bankier
Jean Jacque Lacombe of Charles Kerkckhove de Denterg-
hem die van 1857-1881 burgemeester van Gent was? Ze
zaten allemaal samen in dat kantoor van de notaris en
tekenden gezamenlijk een document dat Ijzendijke zou
ontsluiten.2
Over de jaarlijkse vergadering van de Maatschappij, die
ongetwijfeld in Gent plaatsvindt, weten we niet veel. In
die vergadering geeft Victor van de Hecke een financi
eel overzicht. De eerste bijeenkomst is op 9 mei 1854 en
daarvoor worden twee dagen uitgetrokken. Helaas hebben
we geen financiële overzichten. Het zijn slechts de schaarse
mededelingen van Carpreau in de brieven aan Lacombe
die ons enig inzicht geven in de totstandkoming van deze
weg. De tweede vergadering vindt plaats op woensdag 9
mei 1855 in Gent.
Het openbaar vervoer in West-Zeeuwsch-Vlaanderen was
na de Napoleontische tijd van slechte kwaliteit. Sluis was
het administratief centrum, waar de districtscommissaris
kantoor had. Hij was een doorgeefluik tussen het provinci
aal bestuur in Middelburg en de gemeentebesturen in ons
gebied. De Reiswijzer van De Kanter (1824) meldt voor
westelijk Zeeuws-Vlaanderen slechts één postwagen waar
mee ook personen vervoerd werden. Die reed twee maal
daags vanuit Sluis naar Breskens. Deze dienst sloot aan op
de tweede aankomst van de trekschuit Brugge Sluis en
het veer Breskens Vlissingen. Na 1830 verdween deze
trekschuit op Brugge. Pas in 1839 werd het grensverkeer
genormaliseerd en ontstonden er tientallen trajectdiensten
in Zeeuwsch-Vlaanderen. Voor Ijzendijke zijn Eekloo
en Gent van belang vanwege de weekmarkten. Men ging
erheen om goederen aan te bieden of te kopen. In elk geval
was te voet reizen niet altijd mogelijk vanwege de vracht.
Bovendien was de weg Watervliet Ijzendijke onver
hard (een zandweg) en dus in het regenseizoen bijna niet
begaanbaar. Dus moest je wel over eigen vervoer beschik
ken. In 1846 kwam de straatweg Schoondijke Ijzendijke
gereed die aansloot op bestaande verharde wegen richting
Sluis en Breskens.
Over de vorderingen van de aanleg van de weg Ijzendijke
- Watervliet informeert Carpeau uitvoerig zijn Gentse
participanten. Hij schrijft regelmatig naar Lacombe die
op zijn beurt de heren van nieuws voorziet. Dat gebeurt
mondeling op de sociëteitsbijeenkomsten. We geven hier
aan de lezer van dit artikel de nieuwtjes door.