Zeeuwse feestdronk
Nehalennia winter 2017 nr. 198
13
Jan Bethlehem
Gaarne voldoet de redactie aan het verzoek tot plaatsing
van den navolgenden onlangs te Middelburg, op eenen
groten maaltijd, met genoegen gehoorden Toast:
KIELEN, WIELEN, RAND OM LAND
De aloude toast van onze vadren,
Heel kort, naïf en vol verstand,
Die op hun feesten werd gedronken
Was: Kielen, Wielen, Rand om 't Land!
De oudste getuigenis van de zegswijze Kielen, wielen, rand
om 't land is van J.P. Sprenger van Eyk, Vaderlandsche
spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder
van de scheepvaart en het scheepsleven ontleend (1835),
'Voorrede', p. VIII-IX. Hij verhaalt hoe deze spreuk ter
nauwernood aan de vergetelheid werd ontrukt: een hoog
bejaarde brengt met deze woorden tijdens een feestmaal
in 1834 een toost uit. Tot bevreemding van de grijsaard
begrijpt niemand in het zaaltje er iets van, waarna de oude
uitlegt dat de zegswijze in zijn jeugd spreekwoordelijk
werd gebruikt om de bestaansmiddelen van Zeeland te
beschrijven. Het is overigens niet de toost van de oude
Zeeuw zelf die de inspiratiebron van het gedicht vormde,
maar het verhaal over de toost van Sprenger van Eyk.
Thans is die spreuk omtrent vergeten,
't Gebruik bijna geheel ontwend;
En menig' Zeeuw van onze dwagen
Is haar beteek'nis onbekend.
Verlangt men echter die te weten?
Welaan ik zeg het, luister dan:
De Kielen moest de scheepvaart wezen,
Daar dronk men dan de welvaart van.
De Wielen, dit is ligt geraden:
Dit was de bloei des landbouws wis,
Die, voor de Zeeuwen in 't bijzonder,
Zoo wensch- en zoo begeerlijk is.
En Rand om 't Land, die wensch was noodig,
Want zoo men dezen rand vergat,
Dan was 't, - niet mooglijk - maar wel zeker,
Dat men alras geen land meer had.
Dus wou de spreuk eenvoudig zeggen:
Dat zeevaart bloei', dat landbouw tier',
En dat de waterstaat bestendig
Den stroomen loop bedwinge en stier'.
DOKISré HA MB ROK' K
VIERDE HOOFDSTUK.
Dominé Hambroeck vertelt.
Twin Willem AilriwnK. m dominü Hambroeck het veld
voor een gedeelte bezien hadden en domino ook In de loods
was geweset, waar de hertenhuiden te drogen hingen, keerden
leiden naar de woning terug en vonden Sanne, Adriaen
Koosje en Rika al wachten.
Op de blank geschuurde tafel stonden twee groote kruiken
en eenige glazen. De kruiken waren gevuld met bier, dat
de Wilden op eene heel eigenaardige manier uit rjjet wisten
te maken. Wanneer dat bier goed belegen was, dan was
het een heerlijke drank, die door sommigen verkozen werd
boren Spaanscho of Rijnwijnen. Was het oud, dan deed het
in kracht met veel onder voor brandewijn, maar was veel
gev.iarlijker, omdat de smaak zoo zacht en verfri.eschend
was. fn die kruiken nu was r«stbier van meer dan vier
iZJT<"K,h h,t Z0° brandewijn,
moest het wel twintig jaar oud zijn.
Zoodra men gezeten was, werden de glazen gevuld en
"W aan de oud-vaderlandsche gewoonte, stond Willem
Adnaensz. op, nam den gevulden beker in de hand en zeide
.Kielen!
Wielen
Rand
Om 't rand!'
de^ldhmV""1!,"?' "U f,en Vadorlandsch.n handel
1-n landbouw en de Nederlandse!» zeeweringen
a™LW"d_tr'T",a.waren,
/eidfl dnmin tr V War«l,
nil t Hfmbroeck: lien dronk doen we hier
houden doch d i*""" mog'm w' in
-h de .wielen en den .rand om 't land" konden
Nu weet gij allen de beteek'nis
Der spreuk, zoo nut voor eiken stand,
En steeds, waar Zeeuwen maaltijd houden,
Klink' 't Kielen, Wielen, Rand om 't Land
Goes, 28 Julij 1844. x. y. z.
Aldus het ingezonden bericht in de Middelburgsche
Courant van 3 augustus 1844, p. 2. Wie zich achter x.y.z.
verschuilt is niet bekend. Met een aantal wijzigingen ver
schijnt het gedicht 42 jaar later in de rubriek 'Ingezonden
Stukken' van de Zierikzeesche Nieuwsbode van donderdag
24 juni 1886, p. 1 van J. van der Baan te Wolfaartsdijk.
Joost van der Baan (1808-1896), was onderwijzer, histo
ricus en decenialang correspondent van de Zierikzeesche
Nieuwsbode. Zoals u in het gedicht kunt lezen heeft kielen
betrekking op de scheepvaart, wielen op de landbouw en
de rand om 't land op de dijken. Het tekent het bestaan
van Zeeland.
Na Sprenger van Eyk gebeurt dan het volgende. In maart
1840 houdt Willem de Clercq een improvisatie, d.w.z. een
voordracht op rijm a l'improviste, over 'Kielen en wielen
en de rand van het land' (zijnde handel, fabrieken en een
dracht (W.A. de Clercq, Willem de Clercq, p. 417)). In de
Christelijke volks-almanak voor het jaar 1849, p. 80 wordt
in een noot de zegswijze gememoreerd als 'eene voor
vaderlijke feestdronk, vooral bij polder-vergaderingen'.
Op 1 juli 1852 worden aan het einde van de bijeenkomst
betreffende het te graven Kanaal door Zuid-Beveland en
voorgenomen indijkplannen, verschillende toosten uitge
bracht met daarbij 'den dronk onzer vaderen: Kielen wielen
rand om 't land', aldus de Goessche Courant, van Maandag
12 julij 1852, p. 1-2. In 1856 neemt Van Lennep, Zeemans-
woordeboek de zegswijze over van Sprenger van Eyk,
vervolgens verwijst Harrebomée, Spreekwoordenboek I,
(1858) p. 399b naar Sprenger van Eyk en naar Van Lennep.