Ook de Romeinen maakten voor het stevig funderen van
hun in natuursteen opgetrokken bouwwerken dikwijls
gebruik van talloze ingeheide paaltjes; in Zeeland zijn
hiervan de duidelijke bewijzen gevonden bij opgravingen
te Aardenburg.
Gegevens over het "funderen op huiden" of suggesties ter
oplossing van het "huiden/huienprobleem" worden graag
ingewacht bij de redactie van Nehalennia. Hieronder volgt
tot slot het van belang zijnde gedeelte van het artikel uit de
voorlichtingskrant van Spijkenisse:
"Huien waren geen huiden". "En die toren is gebouwd op
koeienhuiden", zo wordt al jaar en dag verteld door gidsen
in Amersfoort en in Den Bosch, in rondvaartboten door
de Delftse grachten en op menige andere plek. 't Werd
vroeger ook verteld over de scheve toren van de Spijkenis-
ser Dorpskerkmaar 't is beslist niet waar.
Want welke functie zouden zulke koeienhuiden gehad
kunnen hebben voor het dragen van die zware torens?
De Spijkenisser kerktoren weegt ruim één miljoen kilo
grammen. Toen die in de Middeleeuwen werd gebouwd
beschikte men nog niet over de zware betonpalen en hoge
heistellingen. Voor de fundering van kerken, kastelen en
andere zware bouwwerken gebruikte men dan ook geen
huiden maar "hui-en" en een hui was héél wat anders, 't
Was een houten ton zonder bodem, die in de grond werd
geplaatst en waarbinnen men net zo veel palen de grond
in sloeg tot er geen één meer bij kon. Binnen zo'n hui was
de grond sterk verdicht.
Over een flink aantal van zulke huien werd vervolgens een
zwaar houten raamwerk geplaatst, bestaande uit brede en
dikke eikenhouten balken, die stevig met elkaar verbon
den werden.
Deze manier van toren-funderen is o.a. zichtbaar gewor
den bij de Rotterdamse Sint Laurens, na het bombarde
ment van mei 1940.
J.A.T.B.
Funderen op huiden?
In Nehalennia afl. 59 (1985) verscheen van de hand van
onze redacteur J.A. Trimpe Burger een artikeltje met als titel
'Huien waren geen huiden'. Dit korte artikel werd geschre
ven naar aanleiding van een bericht in de voorlichtingskrant
Spijkenisse waarin een mening werd gegeven over de ook
in Zeeland hardnekkige bewering dat men vroeger gebruik
maakte van koeienhuiden om op te funderen. Trimpe Bur
ger stelde naar aanleiding hiervan dat in Zeeland nooit
koeienhuiden onder funderingen zijn aangetroffen. In het
artikeltje maakte hij echter gewag van een wijze van funde
ren die men huien noemde. In een houten ton zonder bo
dem werden zoveel palen geslagen tot er geen meer bij kon.
Zo'n ton noemde men een hui. Over een flink aantal van
dergelijke huien werd vervolgens een zwaar houten raam
werk geplaatst. Vermoedelijk is later, toen men overging op
het heien van losse houten palen, de benaming hui verloren
gegaan en kende men uiteraard nog wel het begrip (koeien)
huid. Zo kwam van het één het ander, hui werd koeienhuid.
In de Korte Berichten, het personeelsblad van de Rijksdienst
voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) van ja
nuari 2000 stond een artikel van Arnold de Haan, getiteld
'Fundering op huiden?'. De Haan, veldtechnicus van de
ROB, is ook in Zeeland geen onbekende:
Hij werkte o.a. mee aan opgravingen te Aardenburg, Mid
delburg en Oost-Souburg. Weliswaar wordt in De Haans
artikel een ander soort huiden bedoeld, maar de conclusie
is dezelfde als in 1985: er werd niet op koeienhuiden gefun
deerd. Het artikel van Arnold de Haan volgt hier in zijn
geheel.
De meesten van u hebben vast wel eens het verhaal horen
vertellen dat kerken en andere oude gebouwen ooit wer
den gefundeerd op koeienhuiden, een hardnekkige mythe
die berust op een niet onbegrijpelijk misverstand. In oude
stukken wordt inderdaad melding gemaakt van gebouwen
gefundeerd op huiden. Over koeienhuiden wordt in de
bronnen echter niet gerept.
Dat er gefundeerd werd op huiden is juist. Vele jaren
ben ik, uit hoofde van mijn functie, belast geweest met
de dagelijkse leiding van diverse grote opgravingen in
Dordrecht. In een aantal gevallen werden onder de muren
van gebouwen, veelal daterend uit de periode vanaf de
15de tot en met de 18de eeuw, inderdaad huiden aange
troffen als onderdeel van de fundering.
Het woord 'huyd', zoals dat in oude stukken in dit verband
voorkomt, is echter in later tijd niet meer begrepen en
daardoor verkeerd geïnterpreteerd. Men ging er van uit
dat het hier om de huid van een dier zou gaan en omdat
het meest voorkomende dier van enige omvang nu een
maal de koe was, is het misverstand ontstaan dat men ooit
fundeerde op koeienhuiden. Er zijn echter ook huiden die
niets met een dier hebben uit te staan.
Het probleem waarmee men in Dordrecht, en ook in an
dere plaatsen met een zachte ondergrond, te kampen had
was dat gebouwen van enige omvang na verloop van tijd
dreigden te verzakken. Dat zoiets ernstige schade aan een
gebouw veroorzaakt zal duidelijk zijn. Het was dus zaak
om funderingen zodanig te construeren dat verzakkingen
zoveel mogelijk werden voorkomen. Dit trachtte men te
bereiken door de basis van de fundering veel breder te ma
ken dan de muur die er op werd opgetrokken. Hierdoor
werd de druk van de muur op de ondergrond verdeeld
over een groter oppervlak zodat die per cm2 aanmerkelijk
werd gereduceerd. De materialen die voor het verbreden
van dit draagvlak werden gebruikt moesten dan ook be
hoorlijk stevig zijn om het gewicht van de erop gebouwde
muur te kunnen dragen. Hieruit blijkt al dat koeienhuiden
daarvoor ten enenmale ongeschikt zouden zijn.
Geen koeienhuiden dus, maar wat dan wel? Om u nog
even in spanning te houden eerst het volgende:
Zeker in een stad als Dordrecht, maar ook in kleinere
plaatsen langs de rivier zoals Sliedrecht en Hardinxveld,
werden al inds mensenheugenis schepen gebouwd. Deze
houten schepen hadden slechts een beperkte levensduur.
Na enkele tientallen jaren was zo'n schip versleten en werd
vervolgens gesloopt. Bepaalde onderdelen konden worden
hergebruikt voor nieuwe schepen en andere onderdelen
konden in een geheel andere context nog goede diensten
bewijzen.
Welk onderdeel van een schip leverde nu bij sloop het
Nehalennia zomer 2018 nr. 200
meeste materiaal op?De huid dus!
Voor onze voorouders, die daar mee te maken hadden,
was de term 'huyden' bij gebruik als onderdeel van funde
ringen zo gewoon dat verdere specificatie absoluut over
bodig was.
Dat men daardoor eeuwen later op het verkeerde been
gezet zou worden kon men toen niet vermoeden en ik ben
ervan overtuigd dat het idee van koeienhuiden onder een
fundering toen tot grote hilariteit geleid zou hebben.
Scheepshuid dus. Het was rijkelijk voorhanden, het kostte
weinig, was kwalitatief hoogwaardig materiaal en vaak ter
plaatse leverbaar.
Dat zijn dus de huiden die ik tijdens mijn onderzoek in
Dordrecht veelvuldig als onderdeel van funderingen heb
aangetroffen. Hetzij in de vorm van losse planken, hetzij
als grotere samenhangende delen, in het laatste geval nog
bijeengehouden door de sintels (een soort krammen), die
over de breeuwlatten werden geslagen om het breeuwsel
(vaak IJslands mos) te beschermen.
Onder deze huiden werd doorgaans één en soms meerdere
lagen houten balken of stammen gelegd om meer stabi
liteit te verkrijgen. Die stammen of balken, in vaktermen
'kortelingen' geheten, vormden de basis van het funda
ment. De huiden verdeelden de druk van de muur over
de kortelingen en vormden tevens een vlakke ondergrond
waarop direct kon worden begonnen met het metselwerk.
Met bovenstaande hoop ik het idee van funderingen op
koeienhuiden, althans voor degene die dit leest, te hebben
weerlegd. Dat daarmee dit misverstand definitief naar het
rijk der fabelen is verwezen lijkt mij een illusie, het zal on
getwijfeld nog vaak de kop opsteken.
Arnold de Haan
Beantwoorden vragenlijst 198
1. 't Ga me nie af het werk vlot niet ZB (Hkz) ZVW (Cz,
Gde, Obg, Sdk, Wtk, IJz, StKr, Hp) LvA (Hok, Ax) Phi
(Phi) T (Po) SchD (Zr, Drs).
't Voddert nie Kwd, Dwg, Hrh, Ier.
2. Die ei gröóten 'oenger erg veel honger ZB (Kwd, Dwg,
Hkz, Bzl, Hrh, Ier) ZVW (Cz, Gde, Obg, Sdk, Wtk,
IJz, StKr, Bvt, Hp) LvA (Hok, Ax) Phi (Phi) T (Po)
SchD (Rns, Zr, Drs, Bns) GOfl (Odp). die ei errugvee
'onger Zr. Die stik van den 'onger Otl.
3. Die kan gêên eten wegkriegen heeft geen trek in eten
ZB (Hkz, Bzl) ZVW (Gde, Sdk, Wtk, StKr) LvA (Hok,
Ax) Phi (Phi) T (Po) SchD (Zr, Drs, Bns) GOfl (Odp).
M'n eten stae me tegen Po. Ie zit te kieskouw'n Otl.
4. Die kom nog a van 't kot die komt nogal royaal uit den
hoek ZB (Bzl) Zvw (IJz) SchD (Bns) GOfl (Odp). Die
kom nog a deur Hrh, Kwd, Dwg, Ier;uut z'n kot
Gde, Sdk,StKr, Hp, Hok.
5. Da's m'n tik dat is net iets voor mij ZVW (Gde, Obg,
Sdk, Wtk, IJz, StKr, Bvt, Hp, Hp) LvA (Hok,Ax) SchD
(Zr). Da's 'n abbusje Otl.
6. 't Is bienae 'ekelft bijna klaar ZB (Dwg, Bzl) ...zó klaor
Hp,bekant klaer Phi..., bienae vö mekaore Rns. 't Is
bienae gefikst Otl.
Ikgae m'n opkelve, zeiden de vrouwen als ze zich kort
na de middag omkleedden. Ndp.
7. 't Loopt as 'n sier het loopt gesmeerd ZVW (IJz) T
(Po)as'n tierelier Algas 'n liere Bzl, Zr Bns, Otl;
as'n tiete Odp, Vuulteplokke Otl.
8. Vuulte tikken onkruid oppervlakkig wieden ZB (Hkz,
Bzl) ZVW (IJz) LvA (Ax)
9. 'n Puupóóge rood gezwollen ooglid ZB (Ndp, Hkz,
Bzl,Ier) LvA (Hok)
poepóóge Hok, Ax; strontje op z'n ööge ZVW; pupöóge
Kwd, Dwg, Hrh,
Ier en padööge Phi (Phi). D'r ei 'n mogge op epist, werd
er bij zo'n ongemak gezegd. Ndp.
'n Ööge mi 'n strongtje Otl.
10. Gêên 'óögen 'oed van iemand op 'èn iemand niet hoog
inschatten ZB (Ndp, Bzl) ZVW (Obg, Wtk, St Kr, Hp)
LvA (Hok) Phi (Phi) T (Po) SchD Zr, Bns; ...pette
Kwd, Dwg, Hrh. Ier, Sdk, Hp, Hok, Ax, Po, Rns, Zr,
Drs, Bns, Odp;gedachtWtk.
11. Dat/Die 'angt tennen m'n viengers het hangt me de keel
uitgegeven
ZB (Ndp, Dwg, Bzl, Hrh, Ier) ZVW (IJz) T (Po) SchD
(Zr, Drs, Bns, Otl)komt m'n óren uut StKr LvA (Ax)
...de keele uut Cz, Wtk, Phi, 'k bin't zó beug as gespo
gen spek Gde, Sdk en mie de strot uut Obg.
12. 'k Bin 'n bitje kwaeluk een beetje misselijk ZB (Dwg,
Hkz, Bzl) ZVW (Wtk, IJz) SchD (Drs, Bns)bitje
schielik Otl.
13. Ketievig stram, stijf van lijf en leden ZB (Dwg, Hrh,
Bzl) ZVW (Obg, Wtk, IJz, LvA (Hok) Phi (Phi) SchD
(Drs, Bns). kespig Rns. Kotlam Otl. In de betekenis van
kouwelijk weer Alg.
14. 'k Bin gêên pupe tebak waerd ik voel me ziek
ZB (Ndp, Kwd, Dwg, Hrh, Bzl, Ier) ZVW (Obg, Wtk,
IJz, Hp) LvA (Hok, Ax) T (Po) SchD (Rns)
15. Die eit 't op z'n aesem is kortademig ZB (Ndp, Kwd,
Dwg, Hkz, Bzl, Hrh, Ier) ZVW (Gde, Obg, Sdk, Wtk,
IJz, StKr, Hp) LvA (Hok, Ax) Phi (Phi) T (Po) SchD
(Zr, Drs, Bns) GOfl (Odp); die is bostig Ier, Kwd, Phi.
16. 'Ou je raetel zwijg, hou je mond ZB (Dwg, Hkz, Bzl,
Ier) ZVW (Obg, Sdk, Wtk, IJz) LvA (Ax) Phi (Phi) T
(Po) SchD (Zr, Drs, Bns, Otl) GOfl (Odp).
17. Het beschiet niks het heeft geen zin, geen nut. ZB
(Ndp, Kwd, Hkz) ZVW (Gde) T (Po) SchD (Bns).
18. Doe gin kouwe op! Vat geen kou! ZB (Ndp, Kwd, Dwg,
Hkz, Bzl, Hrh, Ier) ZVW (Gde, Obg, Sdk,Wtk, IJz,
StKr, Bvt, Hp) LvA (Hok, Ax) Phi (Phi) T (Po) SchD
(Rns, Zr, Drs, Otl, Bns), GOfl (Odp).
19. Dae bin 'k mee op'escheuteld ergens mee opgescheept
zijn ZB (Ndp, Kwd, Dwg, Hkz, Bzl, Hrh, Ier) ZVW
(Gde, Obg, Sdk, Wtk, IJz, StKr, Hp) LvA (Hok, Ax)
Phi (Phi) T (Po) SchD (Zr, Drs, Bns) GOfl (Odp). Op-
geschutteld: ZB, T, Phi, SchD en GOfl.
20. Sukerbraemen grote harde donkere bramen ZVW
(Wtk, IJz, Hp) LvA (Ax) SchD (Zr, Drs).
21. 'Oendervleis kippenvel ZB (Kwd, Dwg, Hkz) ZVW
(Gde, Sdk, Wtk, IJz, Hp) LvA (Hok, Ax) Phi (Phi) T
(Po) SchD (Zr, Drs, Bns) 'Oendervlêês ZB (Ndp, Dwg,
Bzl) 'Oendervel Obg, StKr, Hp, Zr, Bns, Otl, Odp. Mie-
retietjes Ax, 33