Een plekje in de Tienhonderdpolder
5
De wederwaardigheden van de bewoners
Gerard van de Velde
Een jaar na het voltrekken van het huwelijk van Jacomina
en Abraham erfde zij het arbeidershofsteedje, in de volks
mond het boeltje, van haar ouders in de Tienhonderdpol
der. Ze gingen er wonen. Jacomina en Bram kregen twee
zoons die hier opgroeiden, vlak bij de zee. Jacomina over
leed hier op maandag 17 november 1807. Abraham her
trouwde op 23 oktober 1808 met Janna van de Velde. Op
21 november 1819 schonk Janna het leven aan dochtertje
Janna. Haar man was dan een maand eerder overleden, op
29 oktober.
Het plekje van ca. 2 hectare, was opgetrokken uit zoge
naamde veldovenstêên. In plaats van kalk of tras, was ge
wone klei gebruikt. Via een lange menne die uitkwam op
de Tienhonderdsteweg. Aan de achterkant was een zand
pad dat naar de duinen liep, het zogenaamde Dunepadje.
Om het geheel tegen de zeewind te beschermen, was een
soort groengordel aangelegd.
De voorkant zag er anders uit. Hier, aan de zonnekant, was
de voordeur en er waren twee ramen, die het zonlicht op
de rode plavuizen vloer weelderig deed schijnen. Tegen de
achtergevel waren twee bedsteden met tussenin een spin
de. In de twee bedstees was op het voeteneind een kribbe.
Boven het hoofdeinde was het besteeboord, waaraan het
schutsel was getimmerd. Dat liep tot de schouwmantel,
waartegen een fraai doek was gespeld. In dat schutsel zat
een deur en daardoor kwam je in de bakkeet. In dat ver
trek was ook nog een bedstee: de slaapplaats van Ko.
Achter de voordeur stond de ladder om naar boven te
gaan. 's Zomers stond de zoldervalle altijd open. De plan
ken, de balken, gedistelde balken, waren allemaal blauw
geschilderd.
En in dat huisje weet Janna van de Velde zich recht te
houden. Spaarzaam levend, weet ze de lening bij de Cad-
zandse winkelier C. van Houte af te lossen. Het leven gaat
verder en haar dochter trouwt op 28 augustus 1865 in
Cadzand met Isaac de Veij uit Sinte Pier. Ze gaan daar ook
wonen en werken op het land. Een moeilijke tijd, met de
aardappelmisoogst en de hoge graanprijzen.
In 1868 verkoopt Janna van de Velde dit boeltje en nemen
haar dochter en Isaac de Veij alles over. Daarvoor sluiten
ze een lening bij Jacob Adriaansen die getrouwd was met
Suzanna van Houte. Na het overlijden van Ko Adriaansen
moet Suzanna van Houte hier alleen verder. Er volgde
een koopdag. Ook na het vertrek naar de Verenigde Sta
ten van Isaac de Veij (1878) wordt er koopdag gehouden.
De opbrengst is 626,39 en dat is een mooi bedrag. Een
maand later, 10 mei 1878, vertrekt de familie naar Noord -
Amerika.
En wie zijn de nieuwe bewoners? Het zijn Abigaël de Keu-
nink en haar man Abraham Adriaansen Jacobszoon. Juist,
de vroegere leningverstrekker die met Suzanna van Houte
was getrouwd. Abigaël en Bram krijgen zeven kinderen:
drie jongens en vier meisjes.
In de schaduwkant van het huis, dus aan de achterkant,
zat er naast de achterdeur nog een deur. Die gaf toegang
tot het karnhuis. In dat kèrn'uus stond de ontromer en de
boterkarn, beuterkèrn. In een oud koelvat werd de boter
gezet die klaar stond voor Bram Kei uit Retranchement.
Bram was een beuteropköper. Elke week kwam hij langs
om de boter op te halen die hij dan weer doorverkocht aan
winkeliers of handelaren. Bram was gehandicapt: hij had
een ijzeren arm.
Achter in het karnhuis was de kelder met een gemetseld
rond gewelf. Niet diep, twee trapjes maar. De vloer was
van rode plavuizen. Verder was er een gemetselde tafel,
waarop een koelvat stond waarin de vosse (verse) boter lag
om uit te lekken. Boven dit vat hing de beuterkrauwer aan
een spijker. Op de vloer stond ook de emmer met room en
één met karnemelk. Een eindje verder stond een mandje
met eiers. In de eindgevel zat een raam, dat open kon.
Om de kelder te luchten. Meestal stond het op een kiertje.
Daartegen stond de schuur. Door de grote schuurdeur met
daarin het klinket. Zo kwam je op de dorsvloer. De houten
delen in de vloer lagen wat bol om zo de slagen van de vlui
bij het dorsen te verzwaren. Boven deze vloer waren de
diltbalken. Via een deurtje kwam je in de koeienstal. Ach
ter de koeien was de goot, die uitkwam op de mestbocht.
Tussen de stalgevel en de bocht, was de bochtstraote. Door
het bochtgat kwam de gier in de mestput.
Even terug in de schuur. Vóór de koeienstal, daar was de
plaats van de taswinkel met de puie als afscheiding met de
dorsvloer.
Dan gaan we nog even naar de bakkeet. Die was aan de
zijkant, tegen het huisje gebouwd. Heel eenvoudig, een
boven- en onderdeur met een raampje ernaast. Voor het
raam stond de tafel. Iedere vrijdag werd er gebakken en
dan aten de bewoners ovenkoeken aan deze tafel, oven
koeken met bruine suiker. Tegen de achtergevel stond de
bedstee waarin Jacob Adriaansen sliep. Aan het hoofd
einde was de haard met bovenin de mule van de bakoven.
Tegen de muur stond of hing het baktuig, zoals de ovenro-
kel, de paole, de doofpot en een plattezeuge.
Buiten was er natuurlijk een 'of, een moestuin en een
boomgaard. Naast de stêênput stond de têêlbak, een soort
afdruiprek voor het melkgereedschap dat net schoonge
maakt was mee welwaoter.
Ko Adriaansen kroop iedere morgen om vier uur uit de
Nehalennia zomer 2018 nu 200
bedstee. Hij zorgde allereerst voor de drie melkkoeien
die Sanne ging melken. Intussen was hij al op pad om
zijn stroppen te controleren. Ko was een stropper. Als hij
teruggekeerd was, met of zonder wild, dan ging hij aan de
ontromer aan het werk. Daarna naar de stal om het vee te
verzorgen.
Daar zaten ze dan in de bakkeet: Ko en z'n zuster Sanne.
Voor elk twee sneejen bróód mee spek en wat mosterd d'r
op. Dan weer rap aan het werk, totdat Sanne hem riep.
"Koffie Ko," Op tafel lagen er voor elk twee sneejen mee
stroopvet te wachten. De koffie schonk Sanne in de bak
ken, die op hun schotel stonden te wachten. Maar drinken
deden ze niet uit de bakken, nee, uit de bijpassende scho
tel. En was de bak leeg, dan werd die omgekeerd op het
lege schoteltje gezet. Zo wist ieder dat de koffie op was.
Om negen uur begon het tweede schof. Sanne vroeg dan
aan Ko: "Wille hie nao de dune gaon Ko, om 'n zootje
molslao te sniejen?" Vooral in het voorjaar, als de groente
"kwaokriegs" was, dan aten ze meestal een paar keer in
de week molsla bij de èrpels. Even later vertrok Ko met
een emmer van de têêlbak richtieng dejoenge dune. Altijd
hadden deze mensen in de polder een scheemes bie udder.
Altijd makkelijk als je met paarden moest werken om vlug
een touw door te snijden als het nodig was. Dus Ko op pad
om een zootje molsla te snijden. En dat stond er genoeg.
Z'n emmer was vlug vol en opgeruimd stapte hij op huis
aan. Nog werk genoeg te doen immers. Jantje la Gasse, de
oude strangewèrker kwam op hem afgestapt, maar Ko had
geen zin om zijn tijd te verkletsen deze keer. Halverwege
het Dunepadje stapte hij even het land in om te kijken
of er al iets in zijn strop zat. En warempel: een haas. Ko
besloot toch maar eerst de sla naar Sanne te brengen. Ze
stond hem al op te wachten. Ko vertelde van die haas. "Die
gao je maor 'aolen nao 't eten, die lóópt nie mêêr weg," zei
ze terwijl ze de sla spoelde in 'n emmer water. En Ko de
schure in.
Twee opgeschoten joengers uut d'n achterste dune, had
den de haas zo rond kwart over elf in de strop gezien.
Ze zeiden tegen mekaar: "Me gaon 'n kêêr mee Ko 'n trok
uut aolen." Ze slopen achter de Diekeput nao dien 'aos toe,
'aolden 'm uut de strop en staoken d'r een 'aozevel in dat
mee stro gevuld was. Dien dooien 'aos namen ze mee en
staoken die weg in 't geitekot.
Daarna gingen ze terug en verstopten zich achter een
rietkraag van de diekeput. En ja hoor, na het eten kwam
Ko het Dunepadje af. Voorzichtig lopend, naar alle kanten
kijkend, schoof hij op de haas af. Wat ziet hij daar. Een
gevuld hazevel. Hij voelt dat hij bie de beer is gedaon. Met
het opgevulde vel, stapt hij een brokke dul naor 'uus toe.
's Avonds, toen het al donker was, is de haas met een
touwtje aan de klienke van de bakkêêtdeure g'angen. Wie
dat gedaan heeft? Niemand weet het, want het was immers
donker. Maar in de Tienhonderdpolder is daar lang en
veel over gepraat. Over dien 'aos van Ko.
De verhuizing
De seizoenen regen zich aaneen. De buien brachten regen
van over zee en de zon deed de gewassen groeien.
Adriana stierf, twee jaar jong.
Maria, Suzanna en Jacob (Ko) bleven bij hun ouders op
het steedje. In 1932 sterft hun vader en moeder Abigaël
komt er alleen voor te staan. Uit de erfenis kreeg elk kind
een stukje land, ongeveer een halve hectare groot. Wat
overblijft is ruim 2 hectare met de gebouwen. Abigaël
verkoop dit in 1938 aan Jozias Dees. Ook Ko en Suzanna
verkopen hun twee stukjes land.
Op die merkwaardige 15 augustus 1938 vertrekken de
oude bewoners. Het boeltje komt leeg te staan. Die mor
gen komt al vroeg Jannis Salomé, die getrouwd was met
Suzanna Adriaansen, met een kappelwaogen bespannen
met twee paarden om het huishouden op te halen. De
Als oudste bewoner van dit arbeidershofsteedje, in de volksmond een plekje genoemd, vinden we hier Martinus Ie Mahieu,
geboren op Sinte-Pier (Nieuwvliet) in 1754. Hij was gehuwd met Maria Ekkebus, strandwerker van beroep. Hun dochter
Jacomina werd in 1777 geboren onder Sinte Pier en in de Waalse kerk van Cadzand gedoopt.
Op de voorgrond Marie Adriaansen mee d'r drolschorte. Ze was huishoudster bij Iz. de Keuninck.
Links de schuur met ervoor het varkenskot. In het midden de woning en rechts daarnaast de bakkeet.
Uiterst rechts achter de fruitboot staat het'onderkot. Foto ca.1935.