(Anthonie) en de heer van Blaton waren bastaardzonen
van Philips de Goede.
De heer van Blaton behield deze functie tot 1516 toen hij
werd opgevolgd door de Veerse heer Adolf van Bourgon-
dië, oudste zoon van Philips en Anna van Borsele. Het jaar
daarop voerde Adolf al het bevel over de vloot die de nieu
we koning van Aragon, Karei V, naar Spanje zou brengen.
Adolf overleed op 7 december 1540 en werd als admiraal
opgevolgd door zijn zoon Maximiliaan. Die werd al spoe
dig in die hoedanigheid in 1543 bij het uitbreken van de
vierde oorlog tussen Karei V en Francois I van Frankrijk
geroepen in Veere negen schepen uit te rusten. Vice-admi-
raal van Meeckere leidde het smaldeel naar de Garonne,
waar hij enige koopvaarders veroverde. Tijdens het admi
raalschap van Maximiliaan verhuisde de Admiraliteitsraad
tussen 1540 en 1548 van kasteel Zandenburg naar het huis
'de Gouden molen' op de Markt in Veere, nu nr. 11.
Maximiliaan, die nooit als admiraal aan het hoofd van een
vloot heeft gevaren, werd voor zijn vele verdiensten op 21
oktober 1555 door Karei V verheven tot markies van Veere
en Vlissingen. Hij was de laatste admiraal uit het huis van
Bourgondië en stierf op 4 juni 1558 op kasteel Zandenburg.
Omdat hij kinderloos was gebleven werd hij als admiraal-
generaal op 8 augustus 1559 opgevolgd door Philips
van Montmorency, graaf van Hoorne. Deze kreeg op 25
augustus 1560 toestemming de hoofdzetel van de Admira
liteitsraad van Veere naar Gent te verplaatsen.
Sinds de Admiraliteitsraad in Veere was gevestigd lagen
er geregeld oorlogsvloten in haven van Veere. Geschut,
V««n—
buskruit, ankers, zeilen, touwwerk en lopend want werden
in verschillende kelders in de stad opgeslagen. Dit bracht
niet alleen ergernis, maar ook hoge huren met zich mee.
Daarom sloot Karei V in 1554 een overeenkomst met Maxi
miliaan van Bourgondië en het stadsbestuur om 'de zwarten
keete' aan de noordzijde van de haven aan te kopen en voor
opslag geschikt te maken. Ook zes huizen ernaast moesten
worden aangekocht en gesloopt. 'De zwarten keete'was een
vroegere zoutkeet, waarvan er verschillende aan deze zijde
van de haven stonden. Hierin werd het uit Portugal geïm
porteerde ruwe zout geraffineerd. Een deel ervan werd in
de stad voor het pekelen van haring gebruikt en de rest naar
de Hanzesteden om de Oostzee uitgevoerd. Daar vandaan
brachten de schepen weer graan mee terug naar Veere, wat
hier opgeslagen werd om later naar Portugal te worden
geëxporteerd. Door het verplaatsen van de graanhandel in
de loop van de 16e eeuw naar Amsterdam verviel ook de
handel met Portugal en kwamen de zoutketen leeg te staan.
Door de overdracht van de troon in 1555 en het overlijden
van Maximiliaan van Bourgondië drie jaar later, kwam van
de bouw van een nieuw arsenaal niets terecht. Een erf bij
de keet dat de stad voor 120 gulden had gekocht, werd niet
betaald. In 1560 kwam het weer terug in bezit van de vorige
eigenaar nadat de nieuwe markies van Veere, de graaf van
Bossu, het voor opslag van geschut te klein bevonden had.
Pas in 1565 gaf Philips II opdracht tot de bouw van een
nieuw arsenaal op de plek van de als artilleriehuis in ge
bruik zijnde keet. De zes woonhuizen, die op ongeveer 762
gulden waren getaxeerd, moesten nog worden onteigend
en gesloopt.
Op 7 september benoemde het stadsbestuur baljuw
Jeronimus de Rollé en burgemeester Goossen Kellenberch
als zaakgelastigden om met de regering over de bouw te
onderhandelen. De stad nam op zich het arsenaal te bou
wen en gedurende 25 jaar te onderhouden. Het rijk stelde
hiervoor tienduizend gulden ter beschikking. Dat de stad
dit bedrag ook inderdaad heeft ontvangen, blijkt uit een
octrooi van 28 mei 1566, waarin Philips II tienduizend
gulden voor het 'nyeuwe Artillerye huys heeft geaccordeerd'.
De bestekken zijn vermoedelijk gemaakt door de Italiaan
se bouwmeester Donato di Boni Pellizuoli, afkomstig uit
Bergamo. Het ene omvatte het timmer-, ijzer- en lood-
gieterswerk, het andere het metselwerk. Op 28 september
1565 werden ze door landvoogdes Margaretha van Parma
in Brussel vastgesteld.
Op 28 januari 1566 sloot de stad een contract met Ant-
heunis Crieckaart, meester metselaar uit Antwerpen, die
de bouw van het arsenaal voor tienduizend gulden had
aangenomen. Voor Sint-Maarten (11 november) dat jaar
moest het worden opgeleverd.
Omdat de kosten van de bouw de financiën van de stad
ver te boven gingen, nam ze op 19 juli het besluit de
grootste stukken geschut, die in 1548 bij Remy de Halut te
Mechelen waren gegoten, te verkopen. Voor beide, het ene
Herculus genaamd van 7769 pond, en het andere Sampson
van 7742 pond, werd een som van 15 gulden per 100 pond
bedongen.
Nehalennia najaar 2018
nr. 201
Kennelijk liep de bouw van het arsenaal grote vertraging
op, want de laatste rekening van Jan de Wale vanwege in
opdracht van burgemeester Joos Oliviers geleverd bier en
wijn voor Antheunis Crieckaart, dateert van 8 juli 1569. In
de loop van die maand werd het arsenaal opgeleverd.
Nadat Jhr. Philibert van Serooskerke, raad des konings en
rentmeester-generaal Bewester Schelde, en Jacob Campe,
rentmeester van de koning, het arsenaal hadden geïnspec
teerd en goed bevonden, werd het bij akte van 25 oktober
1569 aan het rijk overgedragen.
Hoewel het arsenaal door een Antwerpse metselaar is
gebouwd, heeft het Veerse metselaarsgilde Sint-Christoffel
er ook inkomsten van genoten. In haar privilege stond na
melijk een artikel dat bepaalde dat een metselaar die geen
poorter van Veere was, voor iedere knaap die hij in de stad
liet werken het gilde 214 cent per week moest betalen. De
stad nam deze kosten voor haar rekening en keerde het
gilde op 25 juli 1569 twaalf gulden uit.
De afmetingen van het arsenaal bedroegen 19 bij 41 meter.
Aan de voorzijde had het een dubbele trapgevel en in
de lengte werd het door een muur in twee gelijke delen
verdeeld. Aan de achterzijde stond het in verbinding met
een rondeel dat uit een cirkel en een rechthoek bestond,
met een totale lengte van 14 meter. Dit rondeel was in de
jaren 1506/'07 gebouwd naar een ontwerp van Anthonis
I Keldermans en lag in een hoek van de middeleeuwse
stadsmuur. Om het te kunnen verdedigen waren aan de
bovenzijde twee boven elkaar liggende overdekte weer
gangen aangebracht. Bij archeologisch onderzoek in 1981
heeft men op deze plek resten van een middeleeuwse
muurtoren aangetroffen met een buitenwerkse middellijn
van 6.20 m, die men waarschijnlijk voor de bouw van het
rondeel heeft moeten afbreken.
Aan de oostzijde van het arsenaal stond het huis van de
oppasser. Volgens de 'Tegenwoordige Staat der Nederlan
den' is het in 1637 verbouwd tot woning voor de stapelier
van Zeeland en in 1725 heeft het nogmaals een grote
verbouwing ondergaan.
Aan de haven stond een kleine kraan waarmee geschut en
ander materiaal uit de schepen kon worden gelost.
In 1785 werd aan de westzijde tegen de ringmuur een uit
drie even lange vleugels bestaande affuitloods gebouwd.
Tijdens het Engels bombardement op 31 juli 1809 liepen
hiervan de oostelijke en noordelijke vleugel zoveel schade
op dat ze gesloopt moesten worden.
Een aardig overzicht van het wapentuig dat in het laatste
kwart van de 16e eeuw in het arsenaal lag opgeslagen krij
gen we uit een inventarisatie die Pieter Reygersbergh als pas
benoemde artilleriemeester op 25 maart 1579 in opdracht
van de Gecommitteerde Raden van Zeeland heeft gemaakt.
Op de lijst staan 89 bronzen en 61 ijzeren geschutstukken,
waarvan er 19 op de Veerse vestingwerken stonden opge
steld. In tien bakken in het rondeel lagen duizenden ijzeren
kogels van verschillend formaat. Voor het arsenaal lag in de
haven 'een seer schoon schip, genaempt den Oraenge' en in de
oude haven lagen zes galeien die op de Schelde en in Bra-
De haven van Veere ca. 1550. Detail van de Zelandiae Descriptie
door Antoon van den Wijngaerde.
Het arsenaal opheteindvande17e eeuw. Detail van de kopergravure 's Lands Arsenaal of Zeemagazyn tot Vere, uit M. Smallegange,
Nieuwe Cronyk van Zeeland, Middelburg 1696, pag. 583. (collectie J.H. Midavaine).