ion schipper most eerst voor sigh se^ven handeei en dan
voor de koopman
Nehalennia voorjaar 2019 nr. 203
De eerste en tevens laatste reis van Wouter Watson als kapitein op De Postillon Galley
J.H. Midavaine
Robert Pantoune had zich rond 1690 als Schots factoor
in Veere gevestigd. Aanvankelijk hield hij zich met de
Schotse handel bezig, maar in het tweede decennium van
de 18e eeuw reedde hij ook verschillende schepen naar de
kust van Afrika uit, waaronder De Swarten Arent die in
hetzelfde jaar als De Postillon Galley uit Veere vertrok.
Kapitein Wouter Watson is in 1664 geboren als jongste
zoon van de bierwerker Thomas Watson en Margriete
Gerdens. Samen met zijn broers Jan (1654), Sander
(1657) en Thomas (1661) bracht hij zijn jeugd door in
een huis in de Kerkstraat in Veere. Op driejarige leeftijd
verloor hij zijn moeder, waarop zijn vader hertrouwde
met Elysabeth Davids. In 1712 werd hij kapitein op De
Postillon Galley.
Op 26 juli 1713 voer De Postillon Galley de haven van
Veere uit. Op de rede werden 48 vaatjes brandewijn
ingeladen en bij Fort den Haak nog eens 102. Ook werden
daar 25 vaatjes buskruit, 3 kannen rijnwijn, 3 tonnen mes
sen, een vat broodsuiker, een grote mand met kannetjes
Spa water, touwwerk en 2 vaten vuurstenen aan boord
gebracht. Al eerder had Wouter 26 staven ijzer en 410 os
senhoorns aan boord laten brengen.
Na ongeveer twee maanden zeilen bereikte het schip de
rivier Perlicus1. Daar besloot Wouter water en brandhout
in te slaan. Onderstuurman Jan Kleyn protesteerde daarte
gen omdat er nog genoeg voorraad was om naar Galbariën
door te zeilen. Toen het schip was afgemeerd, kwam de
koning aan boord. Na enig onderhandelen bereikte Wou
ter met hem een akkoord om tien staven ijzer te ruilen
voor water en brandhout. Alleen heeft de koning de staven
nooit gekregen, want toen het donker werd liet Wouter het
anker lichten en zette koers naar zee. Kort daarvoor had
hij nog het idee geopperd twee vrouwen van de koning als
slavinnen mee te nemen, maar Jan Kleyn had hem daar
van weerhouden en gezegd dat dit 'oneerlijck ende tegens
de goede trouw' was.
Op verzoek van Wouter onderwees Jan Kleyn op de ver
dere reis hofmeester Jacob Wiggers in de stuurmanskunst.
Hij deed dat omdat Wouter 'den zeiver daer eens sijn nee ff
en wederom soon genoemt had'.
Korte tijd later arriveerde het schip in Rio Sester, waar
Wouter een dozijn messen gaf voor costuyme en goederen
uit het cargazoen ruilde voor olifantstanden2.
Vervolgens werden alle forten langs de Goutsche kust van
Guinea aangedaan. Wouter ruilde er brandewijn, rijnwijn,
bronwater, enkele staven ijzer, touwwerk, een vaatje mes
sen en alle vuurstenen die hij had meegenomen, voor oli
fantstanden en goud. Ongeveer twee weken was daarmee
gemoeid. Jan Kleyn vond dat er veel tijd mee verloren was
gegaan, maar Wouter zei dat hij gek was en vervolgde: 'Wij
varen met de maend, en een schipper moet eerst voor sigh
selven handelen en dan voor de koopman.
In de laatste week van oktober kwam het schip bij de
rivier Calbarij aan. Omdat niemand die kende en wist of
hij bevaarbaar was, ging Jan Kleyn met de sloep de diepte
peilen. Toen hij de diepste plekken gevonden had en tegen
Wouter zei dat ze er binnen konden varen, durfde die niet
omdat hij gehoord had dat verschillende stammen in Cal
barij met elkaar in oorlog waren en hij enige jaren geleden
aldaar het schut vernageld had3. Een Zeeuwse kapitein die
er wel was geweest, vertelde later tegen Jan Kleyn dat hij er
35 beste slaven voor tien staven ijzer per stuk had gekocht.
Op 31 oktober arriveerde het schip in de rivier van Bane
(Banee) in de bocht van Konincxdorp in Ghana. Ook
hier kwam de koning aan boord. Met hem kwam Wouter
overeen dertien staven ijzer, of de waarde ervan, te ruilen
voor een volwassen slaaf, tien voor een vrouw, en jongens
en meisjes naar advenant. Voor 'costuyme offkonincx regt'
moest hij de waarde van 24 staven ijzer geven.
Na verloop van tijd waren er 210 gezonde en gave jonge
15
In de maanden oktober, november en december 1712 lag het fregatschip De Postillon Galley op verzoek van Robert
Pantoune, boekhouder van het schip, op de banken van de Grote Scheepswerf in Veere. Het moest opgekalefaterd worden
om onder aanvoering van kapitein Wouter Watson een reis naar Afrika te kunnen maken. De scheepstimmerlieden Jan en
Bastiaen Nebbens inspecteerden het aan alle kanten en hebben 'daerop gedaen en helpen doen alle noodige reparatien die
konden geoordeelt worden noodigh te sijn, om den gemelde schepe in staet ende bequaem te stellen de voorgenome reys naer
Guinea te konnen doen, alles op speciale ordre van de heer requirant, welke het selve heeft versoght en geordonneert, niet bij
aenneminge van werck, maer op ordinaire daggelden zonder eenige bepalinge in alles behoorlijck te doen en versorgen, soo
als gedaen, versorght en oock betaelt is geworden'.
Handtekeningen van kapitein Wouter Watson, hofmeester Jacob
Wiggers en chirurgijn Cornelis van der Mij, uit RAZE inv. nr. 658,7
december 1714.