Nehalennia voorjaar 2019 nr. 203 laten zich nu eenmaal niet zo makkelijk scheiden. Dat was trouwens ook niet de bedoeling; 't was alleen maar om even te drinken uit de waterput. Twee, drie slokjes maar en dan snel terug naar 't veulenkot, waar het jonge leven met blijde geluidjes moeder verwelkomde. Gelukkig, de onrust was voor niks geweest. De grote knecht had intussen de kortemande al gevuld met kortliengen. Vuuf 'anden vol. Nog wat dover er bij en roeren maar. Zijn grote handen gingen door de mand. Het veulenpaard was nog eerder dan de knecht bij de kribbe waarin rustig het voer uitgespreid werd. Het was in de buurt als een lopend vuurtje rondgegaan: op De Hoogte is t'r een veulen, 'n Merrie, een vosje. En bijna iedereen kwam bots kijken. Altijd op deze tijd, als de merrie gedronken had en aan het eten was. Vol bewonde ring keken de manskèrels vanaf de staldeur naar 't jonge leven, dat nieuwsgierig op de bezoekers afstapte. Das 'n schoon bêêstje, zeiden ze tegen mekaar en probeerden het veulentje een klopje op de hals te geven. En als dat lukte, kon je horen: "Die is nog nie schuuw ook" De grote knecht ontving al die lovende woorden en complimenten op gepaste wijze: niet veel zeggend maar toch wel trots. Voor ieder had hij een vriendelijk woord. Daarna begon hij aan het voeren. Op het ristêêl kwam ook een kladje klaover te liggen om te voeren. De paarden smulden ervan. De paardenknecht die s avonds dienst had, verzorgde op deze manier al de paarden. Op de kalfzolder, waar de schöömeulen stond, werden schrööliengen gemaakt uit kla- verhooi en bossen tarwestro. In de herfst, als de paarden zwaar werk moesten doen, zoals ploegen, dan werden er nog een paar bossen haver deugedraoid. Haver werd op de 'aoverdilt bewaard. Door een houten pijp kwam het schrööisel vanaf de kafzolder in de mien- gelbak. De paardenknecht schepte het voer eruit in een kortmande en bracht dat naar de kribben. Elk paard kreeg van de knecht een andvul schröóliengen. Dan was de dag ten einde. Izaak de Keuninck maakte meestal een loopje naar het schorre van de Zwartepolder. In de hoek van het schorre zaten altijd wel een paar mannen, 'n paorproaters. D'r was altijd wel iets te vertellen. Over 't weer, 't werk of iets anders in de polder. Ne gaon achter de pap Om acht uur 's avonds komen de paardenknechten samen aan tafel in de oude bakkeet. Izaak de grote knecht loopt voorop. Daarna Jacob, zijn broer die tweede knecht is, ge volgd door Jan de derde knecht. Als laatste van het geheel komt de koeienwachter aangestapt, Piet Provo, een jongen van De Hoogte. Je kan hem altijd zien met zijn stok, die hij naast het deurgat tegen de kêêtemuur zet. Binnen staot de grote meid in de ijzeren pot in de kar- nemelksepap te roeren. Het vuur snort in de haard. De kleine meid geeft de borden aan. Met een houten pollepel schept de grote meid de borden vol, die omste beurte op tafel worden gezet. De dampt komt er nog af. De kleine meid komt langs met de stroopkanne. D'n êên vee, de ander minder, maar de meeste mannen zijn toch zoetekouwen. Met hun lepel roeren ze de stroop door de pap die 'n mooi bruin kleurtje krijgt. "Da smaokende" zegt Jacob binst als hij eerste zijn lepel in het lege bord legt. De andere man nen knikken. De borden worden leeg gelepeld. Als eerste pakt dan Izaak de Keuninck zijn petje af, een êên tientje en dankt voor het lekker avondmaal. In dezelf de volgorde zoals ze gekomen waren, verdwijnen ze van tafel en gaan naar de schuur voor het avondwerk. Nog wat schrööliengen en een kladde klaverhooi om tenslotte nog eens rond te kijken of alles gereed is voor de nacht. Daarna zoeken de mannen het konvent op en weldra liggen ze in de bedstee op hun kafbed. De dag zit erop. In de stille kêête Na het avondeten pakte de meid de borden op en zette ze in de stenen afwasteil, waarin ze wat warm water goot. Water dat was opgewarmd op de jacht (de stenen kachel uit de keet). Nadat alles omgewassen is, zet ze de borden terug in de spinde, 't Wordt nu ook tijd om: Weltrusten te zeggen. De melkmeiden zoeken hun bed op in het meiden- kaomertje. 't Is móói gewist voo vandaoge! 4s Anderen daogs Het veulentje is nog maar één dag oud, of beter gezegd: jong. Een prachtige dag. Rond half elf die morgen neemt de grote knecht de merrie en d'r veulentje mee naar bui ten, naar het stukje wei vlak bij d'ostee. Vanuit de keet is er goed zicht op de beide dieren. En vanuit de half geopende schuurdeur ook. Als er iets zou zijn, vliegt de grote knecht als een speer zo naar het veulentje. En in de sprint doet de koeienwachter niet voor 'm onder... Om elf uur stoppen de arbeiders op het land. Het tweede schof zit erop. De mannen stappen naar huis. Sommigen pakten de fiets. Het is immers algemeen gebruik in het Land van Cadzand dat de mannen uit het land dan naar huis komen. Uit alle hoeken en gaten zie je ze komen. Met grote stappen recht naar huis, waar moeder de vrouw met warm eten zit te wachten. Èrpels mee n krippe. Die krippe komt altijd recht uit de castrolle die op de bran dende jacht warm is gemaakt. Ook voor Sander Provo, de wagenknecht van De Hoogte is het tijd voor het middageten. Met vaste passen stapt hij recht op de kêête af. Hij heeft honger en vraagt zich af wat de pot zal schaffen vandaag. Hij heeft net zijn oud werkpaard op stal gebracht. Het beestje liep altijd ge dwee mee en zocht altijd zelf zijn eigen sliet uit. Sander had zijn paard, want zo noemde hij het altijd, nog wat extra schroolingen gegeven. Dat doet hij trouwens altijd: iets meer dan gewoon. Tevreden kijkend naar zijn etend paard, stapt hij de stal uit, het erf op. Richting keet. Het paard dat eigenlijk overbodig is, wordt in de volksmond van het Landje van Cadzand "eenpèèrd op overschot" ge noemd. Dat weet Sander wel. Hij loopt regelrecht naar zijn vaste plek, naast de koeienwachter. Die is net vóór hem binnengekomen. Sander is een vakman. Half kortemaond begint hij altijd met het aanleren van een jong paard om te werken, meestal één van twee jaar. Dat gaat als volgt. Na het mid- 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2019 | | pagina 23