dageten neemt de grote knecht een handzaam ouder paard uit de stal en grêëlt dat. Hij doet het alter los en stapt dan met dat 'andpèèrd tot halverwege in de wei. De tweede knecht stapt hem met het jonge paard achterna. Dat paard is aan de halster gebonden. Eenmaal op de wei gekomen, wordt dat jonge paard vastgekoppeld met het halster aan de treite van het gareel dat het oude paard om heeft. En dan stapt Sandere met beide dieren een paar stappen voor uit. Het oude paard neemt nu als het ware de leiding over en het jonge paard volgt. Eerst onwenning, maar Sander is geduldig. Het jonge paard moet immers wennen aan zijn halster en dat kost nu eenmaal tijd. Dat weet Sander en na een half uurtje stappen de twee paarden gedwee naast elkaar voort. En Sander? De is eêl öövèèrdig en kijkt mee 'n schuin ööge nao de kêête. Zouden ze het zien? In gedachten is tie al bij morgen. Dan zal hij hetzelfde weer doen en als het goed gaat, dan zal hij aan het harnas een sleper koppelen. Dat is iets moeilijker, maar met dit jonge paard zal dat wel moeten lukken. Trouwens, 't was 'm nog altijd gelukt om van een joengpèèrd een vollêêrsen te maoken. De sleper sloor makkelijk over 'tjoenge groene hos. Sander kijkt tevreden naar 't tuig paarden. Stappen ze niet netjes naast elkaar? Alsof ze al weken samen gewerkt hebben. Even stoppen voor 'n blaosje, denkt hij. Het 'andpèèrd moet een plasje doen. Sander ziet 't aan de achterbenen, die wat uit elkaar gaan. Hij kent dat. Even stoppen Sander, zegt hij zacht. En terwijl de merrie staat te sassen fluit San der langzaam. Ja, dat is zo de gewoonte in het Land van Cadzand. Waarom? Vraag het me niet. Plassen op z'n tijd. Dat moet. Je geeft het paard daar nu eenmaal de tijd voor. Zo is het hem dat geleerd vroeger. Dat doe je uit eerbied, joengen, ëërhied voo de merrie. In 1 gareel Grêêlen? 'n Vak apart hoor. Daar kwam wat bij kijken. Het opzetten van dat kopstik mee de bril (oogkleppen). Dan 't gebit, dat op z'n plaats bleef vanwege de kinnekittieng. De loeie zat vast aan de kinketting. Die liep door over de kappe van 'tgrêêl om daarna samen te komen in de ker- dêêl. Dat was vast aan het harnas met de kordeelhaak. De twee touwstriengen zaten vast aan de treite van 't gareel. De keuvel zorgde ervoor dat alles op z'n plaats bleef. Trou wens, de keuvel maakte de pèèreknecht zelf mee 't schêêmes. De strengen liepen door de leren bassen; aan elke kant één. Ze liepen door tot aan het 'aomschêên. Best ingewikkeld om dat allemaal te vertellen. Het handpaard werd gevoerd met een enkele liene. 't Roepaard zat altijd gekoppeld aan het handpaard met zijn halster in de treite gebonden. Met een halsterknoop. Het kardeeltouw zat vast aan 't harnas met de kordeelhaak. Tussen de bassen liepen de rik- en buukrieme. De waogens Groen, altijd waren waren de tuitkassen van de boeren wagens groen geschilderd. De diesel altijd rood en de mule van de wagen zwart. De busse, de wielblokken en het ijzerwerk waren dat ook. De lankwaogen en de zwêêl altijd rood. De wagens stonden niet in de schuur, maar i 't waogenkot. Terug naar het landwerk. In de zomertijd waren de paar denknechten meestal in de braoke aan het werk (ploegei en slechten) en werd er in de tweede schof niet gewerkt. De grote knecht was dan in ruste. De tweede knecht liep met de kortmande vul brokkeliengen. De derde knecht ei de wagenknecht maaiden klavers met de zeis. Ze waren aan het pleisteren voor 'tpèèrevoer. Met een regelmatie slag haal je wel het einde van de dag. Zo nu en dan moe, de zeis geboot worren. Dat was dan even rusten. Een vee gehoorde uitdrukking in die tijd tijdens het schérpen va\ de zeinze, was: Ook voor de koeienwachter was het tweede schof rustig deze periode van 't jaar. Als hij met z'n melkkoeien lang de weg liep - de koeien in de hoskant (berm) van een polderwegt -kwam er nu voor hem een vrij schof aan. Waren de koeien thuis, dan werden ze op de bocht gesto ken. Om hun voedsel te herkauwen. En de koeienwachter? Die zocht doendernisten. Kippen leggen het liefst hun eieren onder een meidoornh'aoge. C in een 'ulle tiengels op 't oöpbf. Met zijn koeiwachtersstok maakte hij dan dat gevonden nest in de brandnetels vrij verzamelde de eieren. Soms kwam die jongen uit een groot gezin en dan werd hem wel eens iets toegestoken. Bijvoorbeeld een gevon den ei, al mocht dat niet altijd van de boer of boerin. Of zoals de katholieken zeiden: van de baos ofbazinne. On; koeienwachter leerde dat al vlug van de grote knecht. Ze waren samen eens op pad om verborgen nesten te zoeken. Daar hadden ze er een onder de meidoornaoge. Het koeienwachtertje stekte z'n arm al uit om de eieren het mandje te doen, maar de groten gebaorende van: Nü doen. Hij pakte het ei, tikte het zachtjes tegen de neuze v z'n klompe en brak de kop d'r af. Toen gaf ie 't gebroken aan de koeienwachter en zei: "Zuup op." 't Vintje zei niks kieperde tei nao binnen. En de grote knecht glimlachte e zag dat 't goed was. Foto: Franz Gittenberger, Melkerij Mortier te Oostburg 't Is goed voo de snee en 'n méns rust d'r 's mee!

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2019 | | pagina 24