Nehalennia voorjaar 2019 nr. 203 Ja, je kon 't ei ook onder je pet steken en dan later leeg- slobberen. Maar 't was altijd wel handig dat je de verloren geleide eieren, eerst even in een kommetje water deed: zonk het, dan was het goed. Bleef 't drijven, dan was 't niet goed. Bebroed. Wénen an 1 bit "Een gebit van een merrie" ging Izaak de Keuninck verder, "das een gebroken gebit en dat van 'n rui, een vast gebit." Hij vertelde verder dat een gebit dat een beetje krom was en de tong drukte. "Dan noemden de ménsen da pèèrd 'n prieje. Voor n hengst was er een zwaar gebit. Op de koopdag van oud-wethouder Zeger Risseeuw (1891) wier t'r zelfs zon 'ienstegebit angeboojen." 's Morgens vroeg, het eerste dat de koeienwachter deed was het hek openen, zodat de paardenknechten met hun tuig van de hofstee konden. De grote knecht voorop met n tuig paarden. Dan was het nog maar kwart voor zes. En zo begon voor hem het eerste schof. Na de paarden volgde de koeienwachter met zijn koeien. Ze gingen naar de wegen met groene bermen. De boskanten. Het ventje moest ervoor zorgen dat de koeien niet in de vruchten op het land kwamen. Om half negen zat het eerste schof erop. Koffietijd. Een half uur. Dan begon het tweede schof. Op de kafzolder was het dan een drukte van belang: de schöömeulen draoiende om brokkelingen te maken, voor de paarden. De kortemanden werden ermee gevuld. "Voorop wérken joeng, dat most wel ee?" zei Izaak tevreden. Om elf uur lag 't werk even stil. Het tweede schof zat erop. Dan was het stil in de schuren en op het erf. Om één uur prompt begon het derde schof. Maar de paardenknechten waren dan al een kwartier eerder vertrokken met hun paarden. Den brand We sluiten af met het verhaal dat Izaak de Keunink nogal eens vertelde. "Het is de hooimaand van 't jaar 1900. In de achtermiddag komt er een zwaar onweer uit zee opzetten. We waren toen met vier tuugpèèren aan het ploegen langs de Noorddijk in de braoke. Eerst schuilden me deur onder de pèèren weg te kuupen. Bots nao de eerst flits stond de schuur al in brand. Zo vlug ging dat. Gelukkig zaoten er geen béésten in. Al het met de zeis gemaaide gras was nog maar net van de vorige week opgetast op het haverdilt en op de kafzolder. 't Was één vuurzêê over de volle liengte. Toen de paardenknechten dat zagen, vlogen ze als een speer naar de boerderij: door de regen en 't onweer. Nog net konden ze de varkens uit de varkenshokken redden. De koeienwachter liep met zijn melkkoeien in 't schorre. Hij mork niks van de brand. Van de Vijver, een boer uit Cadzand, ontdekte de brand en meldde die als eerste bij de plaatselijke brandweer. Hij werd beloond met F 1,50. De meidpremie. Een timmerman uit Oostburg bouwde nog datzelfde jaar een nieuwe schuur. Iets kleiner dan de vorige. Nog vóór de winter inviel, stonden de béésten al op stal in die nieuwe schuur. De arbeiders waren toen al weken aan het dorsen op de twee dorsvloeren. De regelmatige klop was goed in huis te horen. De wanden waren nog als vanouds: gepot- dekseld en daarna met koolteer bewerkt. Rond de deuren en het klienket staken de witte biezen prachtig af. De blauwe dakpannen glommen in de zonnestralen, vooral na een buitje regen. En de schuur had prachtige keuvelènden" besluit Izaak de Keuninck zijn relaas, "mao d'n ouwen mee da rieten dek, die mocht d'r ook ziin, óór." Nabericht. Over de bouw van de nieuwe schuur lezen jullie in de volgende Nehalennia. 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2019 | | pagina 25