ïF
in ij
n to41 r
n to
n-1?*
2 rrno
n 8 a
a a
1 1
D13
1 S D
De godsdienstschool (de voormalige godsdienstige afde
ling) blijft een zaak voor de Israëlitische godsdienstige
schoolcommissie. S.I. Mulder bezoekt de school (als lan
delijk schoolopziener namens de Hoofdcommissie tot de
zaken der Israeliten) voor het eerst in 1840. Van 11 tot en
met 14 juli verblijft hij in Middelburg en is daar de gast
van de schoolcommissie bestaande uit de heren N.W.
Praag (voorzitter), J.H. Hendrix, H.S. Beer, J.D. Isaacson
en N.W. Praag (secretaris). Zoals hij zelf schrijft is hij de
eerste 'die van buiten het eiland Walcheren, de school kwam
inspecteren.10
Het opgestelde inspectierapport is zeer uitgebreid. Het
bestuur, de twee lokalen met hun inrichting, de onderwij
zers, de lesuren en de kosten per leerling komen ter spra
ke. Ook bekijkt hij het aantal leerlingen dat in de school
les krijgt (39) en zij die privéonderwijs genieten (20) en
trekt vervolgens de conclusie: 'De school te Middelburg is
dus noch eene arme school, noch eene school voor armen en
rijken (zoo als te Arnhem en Leijden) maar staat juist op
den middenweg, die voorzeker de verkieslijkste is.11
Daarnaast beschrijft hij de resultaten van de door hem
afgenomen examens: 'Bij het examen vond ik de meisjes in
het Hebr. lezen, het vertalen der noodzakelijkste gebeden, en
de kennis der gods. ceremonien vrij wel gevorderd. De jon
gens zijn in het Hebr. lezen, het vertalen der gebeden, de tien
geboden en de gronden des geloofs, en de hoogere klassen in
het vertalen van den Pentateuch en het verklaren van den
commentator Rasji, en de bijbelsche geschiedenis tamelijk
wel ervaren'.
Mulder lijkt tevreden. En: 'Bijzonderen aanleg vond ik bij
den jongeling Simon Pinto, oud 11 jaren, en Adolf Hendrix
oud 10 jaren. Beide hebben ook vorderingen in den Misne
en den Talmoed gemaakt. De eerstvermelde hoopt weldra op
het Nederl. Israël. Seminarium geplaatst te kunnen worden'.
Maar het niveau is afwijkend van de rest van Nederland.
'De oorzaak hiervan is alleen daarin gelegen, dat Walcheren
als het ware afgescheiden ligt, en de onderwijzer van het
godsdienstige met geen anderen onderwijzer in aanraking
komt. Bovendien mist Zeeland reeds vele jaren eenen rab
bijn inspecteur. '12
Zeeland ligt, volgens Mulder, duidelijk in de periferie en
over de relaties met niet-joden te Middelburg schrijft hij:
'Over het algemeen echter heb ik te Middelburg met bijzon
der genoegen de verdraagzaamheid tusschen Christenen
en Iraëliten gadegeslagen. In ons vaderland is zij nergens
vreemd. In Middelburg echter schijnt zij thuis te behooren.
In alle gezelschappen en voorname kringen genieten de Is
raëliten de meeste onderscheiding, en ook bij den gemeenen
man vindt men geen spoor van dat vooroordeel, dat elders
nog al te veel aangetroffen wordt.'
Opmerkelijk is ook zijn persoonlijke ontboezeming, dat
hij Middelburg niet kon verlaten 'zonder het graf te bezoe
ken van eenen der voornaamste Israëliten onzes vaderland.
Ik bedoel den onsterfelijken Menache ben Israel aan
wien de Israëliten in Engeland hunne terugroeping, onder
Cromwell te danken hadden. '13
Uit alles blijkt dat het voor zowel Mulder als voor de
joodse gemeente van Middelburg een geslaagde inspectie
is geweest. De contacten zijn allerhartelijkst te noemen.
Persoonlijk contact met het corresponderend lid van de
Hoofdcommissie Jacobus Hijman Hendrix (1817-1838),
diens opvolger Nathan Wolf Praag (1838-1864) en ideo
logische overeenkomsten zullen daaraan debet zijn ge
weeste4 De recente geschiedenis had al aangetoond dat
Middelburg duidelijk aan de kant van de Hoofdcommissie
stond. Zo was het Middelburg en niet Amsterdam dat in
1832 geschiedenis had geschreven met de eerste in het Ne
derlands gehouden 'preek' (droosje) in een synagoge.
Aron Cohen Carillon, leraar en prediker van de Portu
gees-Israëlitische gemeente te Amsterdam, hield de preek.
Niet iedereen was evenwel genegen over te schakelen van
het Portugees of Jiddisj naar het Nederlands. Zo is Leeu
warden de laatste gemeente waar het Jiddisj droosje nog
werd gebruikt. Met het overlijden van opperrabbijn Ba-
ruch Bendit Dusnus, in 1886, kwam aan dat gebruik een
einde.
De conclusie die Bart Wallet trekt dat wat het Jiddisj
betreft veel provincieplaatsen eerder voldeden aan de
verwachtingen van de overheid en de Hoofdcommissie
dan de joodse gemeenschappen in de grotere steden (hij
bedoelt waarschijnlijk de steden in de Randstad) klopt wat
betreft Middelburg. Zo schrijft Jacobus Hijman Hendrix in
een vertrouwelijke brief van 29 juli 1817 aan Samuël Elias
Stein (invloedrijk lid van de Commissie/Hoofdcommissie)
te 's-Gravenhage in verband met het onderwijs en de Ne
derlandse taal: 'Wat aangaat het Rabinaat alhier gevestigd
te zien dat men diene vooral te letten dat men iemand
neeme die de Nederlandsche Taal zo machtig is, dat hij in
alle zijne predicatiën de zogenaamde Joodse taal geheel kan
excludeeren; welke maatregel sterk zal werken op de tegen-
werker van het tegenwoordig plan van onderwijs.15
Wat zeker ook enige invloed zal hebben gehad op de po
sitieve beoordeling van het inspectiebezoek van Mulder is
de financiële steun die gemeente Middelburg gaf aan het
Nederlands Israëlitisch Seminarium.16
Hoe anders is de Middelburgse situatie bij de tweede in
spectie van Mulder in 1845. Hij treft een aangeslagen
maar niet gebroken gemeente aan. Het verslag begint als
Nehalennia herst 2019 nr. 205
V.v
T
volgt: 'De stad Middelburg heeft de helft van haar inwoners
verloren; maar de Israëlitische gemeente aldaar is bijna tot
niets gereduceerd. De weinige gegoede Israëliten welke ik
aldaar bij mijne laatste inspectie in 1840 nog aangetroffen
had, zijn bijna allen overleden of vandaar weggegaan. Van
hier dat zoowel de Israëlitische gemeente als de school te
Middelburg zeer kwijnende zijn.18
De Middelburgse godsdienstonderwijzer E.J. Susan is in
1840 overleden. Geld voor een opvolger is er niet. Het
gevolg is dat M.H. Boasson, onderwijzer voor de maat
schappelijke vakken, voor zover dat mogelijk is de gods
dienstlessen geeft. Zodat 'het godsdienstig onderwijs niet
geheel verloren is gegaan.' Hij heeft er slechts de helft van
de noodzakelijke uren voor beschikbaar. De suggesties om
de behoeftige kinderen - waarvoor men geen schoolgeld
ontvangt - door te verwijzen naar de 'stadsschool', wijst
de godsdienstonderwijscommissie van de hand. Ze geven
daarvoor de volgende argumentatie: 'Sedert 27 jaren be
staat dit instituut met roem en lof. Daar hebben niet alleen
alle Israëliten van het tegenwoordig jonge geslacht hunne
opvoeding genoten, maar, wat meer zegt, vele zeer kundige
engeleerde mannen zijn aldaar gevormd geworden, als de
heer Boasson, onderwijzer der school en beëdigd translateur,
de heer Lissa, lid der schoolcommissie en chirurgijn te Mid
delburg enz.'
Het is opvallend dat de godsdienstonderwijscommissie
niet verwijst naar een visie zoals die in de Kitsoer Sjoel-
chan Aroech 165:16 is gegeven.19 Een tweede argument
dat gebruikt wordt is het feit dat de school bij de Middel
burgse schoolcommissie goed aangeschreven staat en 'dat
zeer dikwerf door Christenen is aanvrage gedaan, om hunne
kinderen, voor het maatschappelijke vak, aldaar te plaatsen.'
De godsdienstonderwijscommissie meent dat: 'Onder deze
omstandigheden het toch eenen ongerijmdheid [zou
zijn] eene verandering te beoogen.' Men is evenwel bereid
om, wanneer de stedelijke overheid meent dat dit doel
matiger is, alle Israëlitische kinderen, 'zonder de minste
uitzondering' op de stadsscholen te plaatsen. Toch zijn
de contacten met de stedelijke onderwijscommissie nog
steeds goed. De prijsuitreiking is, hoewel betaald door de
stad Middelburg, een gezamenlijk gebeuren.
Over de kwaliteit van de onderwijzers spreekt Mulder
uitgebreid in zijn 1855-rapport.2D Hij is daarin zeker niet
onduidelijk. 'De Heer Boasson bewijst nog altijd een uit
muntend onderwijzer voor het maatschappelijke, en een
goed leeraar voor het allereerste onderrigt in het godsdien
stige te zijn, maar de hoogbejaarde, zwakke en nimmer tot
onderwijzer opgeleide Heer Colet, is nog altijd even onge
schikt, om het hooger gedeelte van het godsdienstige vak te
onderrigten.'
Dat de visie over de kwaliteiten van de heer Colet door
meerderen wordt ondersteund blijkt uit het vervolg. 'Ik
ben het dus met het gevoelen der Commissie en van den
Eerw. Heer Opperrabbijn te Nijmegen (die mij vroeger over
de belangen dezer school had onderhouden) volkomen eens,
dat het pligtverzaking ware, dezen stand van zaken langer
te doen duren, vooral daar de Godsdienst zin der gemeente
blijkbaar daardoor is achteruitgegaan.'
Er wordt dan ook geld vrijgemaakt, zoals Mulder schrijft:
'tot het aannemen van eenen Nederlandschen geleerde, die
17
Zegel onderwijzers.
w
j T r^^"11 .1
fmi
T
Leesplankje.