De nieuwe sthuure op de Hoogte m Er waren twee dorsvloeren die wat gebogen lagen, opge spannen tussen de zijkanten. Deze ligging bevorderde de slag met de vlui bij het dorsen op de houten vloer. Tot midden in jaren dertig van de vorige eeuw werd hier op de Hoogte alles met de vlui of op de geselstêên gedor- sen. Daarna kwam de dorsmachine helpen. Alleen bruine bonen werden daarna nog met de vlui gedorsen. Tussen de dorsvloer en de taswienkel was de puie: een schutsel van circa 150 cm. Tussen de wienkel en de weehe, vinden we een klein wienkeltje, dat we kennen als het aflat. Dwars boven de dorsvloer lagen losse balken ongeveer twintig centimeter uit elkaar, de zogenaamde diltbalken. Ze vormden het dilt. Het voorste deel noemde men de stoepe. De man die hier stond bij het binnenhalen van de oogst, was de stoepestaonder. Hij pakte met z'n vurke de schoven aan die door de paardenknecht omhoog werden gestoken. Altijd met degraontop naar boven, zodat de stoepestaonder hem handig op de tas van de wienkel kon gooien. Daar zorgden een paar mannen dat die schoof bij de oudste arbeider kwam, want die bouwde tas in de wien kel op. Ja, zo ging dat. Vakwerk. De tas in de wienkel werd op deze manier opgebouwd tot boven het 'aonebalkje. Ja, tot in de nok van de schuur. En daar kon het warm zijn in de zomer! Aan de linkerkant van de dorsvloer waren de stallen. De koeien-, de runder- en ook de paardenstal met vijf dubbele slieten, die van elkaar gescheiden waren met slagplanken. Die waren van wilgenhout gemaakt. De kribben waren uit één stuk arduinsteen gehouwen. Hierboven was het ristêêl de ruif waaruit de paarden hooi en klavers aten. Boven al Waar eens 't gekrijs der meeuwen verstierf aan 't eenzaam strand, daar schiepen zich de Zeeuwen uit schor en slik hun land Gerard van de Velde De schuur De schuur werd gebouwd van grenenhout en alles werd ter plaatse op maat gemaakt en later met pen-en-gatver binding in elkaar gezet. De houten schuurwanden, de wee hen, waren ook van grenenhout. Ze waren één voet breed en gepotdekseld (deels over elkaar) op elkaar getimmerd. De slager van Cadzand, De le Leijs dekte de schuur met een rieten laag onder de dakpannen. Men noemde het dak gelaoterd. Het dak zelf werd gemaakt met twee keuvelein- den. Dat is al goed op de foto te zien. Het geheel werd met blauwe platte pannen gedekt. Het regenwater kwam in twee zinken dakgoten terecht. De voorste dakgoot was met buizen ondergronds verbonden met de nieuw gebouwde regenbak bij het kèrn'uus. Van de achterste goot liep het water verloren. Het schuurdak steunde op zeven spanten. De zijkanten, de weehen, steunden op het metselwerk. De dakpannen wer den afgeschermd met een windbord. De eindgevel aan de westkant was helemaal opgetrokken uit Gelderse klienkers. In de top van die gevel was een arduinen gedenksteen van 80 bij 100 cm ingemetseld. Hierop stonden de namen van alle bewoners van de hofstee. Nehalennia herst 2019 nr. 205 die stallen was de kafzolder met de schróóimeulen. Boven die kafzolder was het klaoverdilt. De twee dorsvloeren werden afgesloten met mendeuren. In de linker mendeur was altijd een klein toegangsdeurtje, het klienket. Boven in de rechter deur zat het uulegat. Die deuren gingen "op slot" met een dwarshout dat klem werd gezet tussen vier klemijzers. De eerste taswinkel was aan de achterkant van de schuur. Tegen de dorsvloer aan waren twee veulenkoten gemaakt. Het stierenkot was altijd in de runderstal geweest. De dek stier stond apart, bij het varkenskot. Izaak de Keuninck en dr. Jan de Hullu, de archivaris, maakten zich daar zorgen over, want de koeien waren rustiger als een dekstier op stal was, bij hen. Nu komen we aan bij de achterste dorsvloer. Ook hier was een stel mendeuren. Aan beide kanten van de vloer waren puien als afscheiding van de tasruimte en de winkel. Aan weerskanten van de dorsvloer was een grote taswinkel met onderlat. In het laatste deel van die dubbele winkel was een wagenhuis met sjèzekot gemaakt. Daarboven was de graanzolder, de piezel. Daarboven was nog een zolder, maar dat was vaak een loze ruimte. De voor- en achterkant bestond uit weehen en die steun den op een trasraam van metselwerk, gebouwd van Gelderse klinkers. Naast de nieuwe schuur was weinig ruimte. Hoogstens tien tot vijftien meter, want daar lag een vijver die was ontstaan bij een dijkdoorbraak op 21 januari 1802. De bouw De timmermans begonnen al 's morgens vroeg, wanneer het licht begon te worden. Eerst het morgenmaol. Voor iedereen waren er twee stuten van een brood gesneden (krop uit de zak), belegd met een schelle spek. Om half negen was het koffietijd. Dan kwamen er twee stuten met stroopvet op tafel. De warme koffie werd eerst door de kleine meid uitgeschonken in een drinkbak. Zelf schonken de arbeiders dan telkens enkele slokken koffie uit op de drienkscheutel. Dat was om de koffie wat te laten afkoelen, want de schafttijd mocht niet te lang duren! Om negen uur begon het tweede schof. Dan stond de voorman op, zette zijn pet op en dankte voor de goeie koffietijd. Vervol gens ging iedereen weer aan het werk tot er werd gestopt voor het warme eten. We gaan terug naar 18 augustus van het jaar 1900. Timmerman A. van Poucke uit Oostburg is de bouw van een nieuwe schuur toegewezen, omdat hij de laagste inschrijver is bij de openbare aanbesteding. Het bedrag is F 8150,00. De vorige was afgebrand op 17 juli 1900 tijdens een hevig onweer, waardoor in heel Zeeland veel schade ontstond. Eigenaar van deze boerderij is de Middelburger W. J. Sprenger. Architect was A. Lombaard uit Groede. Met zeven tot acht man gaat Van Poucke aan het werk. Ook zijn zoon Guust van dertien jaar is erbij. Allemaal slapen ze in het oude phaëtetonkot. Dat was namelijk bij de brand gespaard gebleven. Deze foto is gemaakt tijdens de bouw van de schuur. We zien hier de bewoners van de hofstede Jacob de Keuninck met zijn vrouw Maria Masdee in klederdracht. Rechts van hen staat timmerman Van Poucke. Verspreid op de balken staan 22 de timmermansknechten. De nieuwe schuur met in de topgevel de herdenkingssteen. Op de voorgrond Jan en Izaak de Keuninck. Vóór de twee witte paarden staat buurman Ko Provo. In de phaëton zitten Ko Adriaansen en Izaak de Keuninck (voer man). Kee Provo staat met Jan Adriaansen op d'r arm. Op het witte paard zit een officier die dienst deed in Wereldoorlog I. Vóór dat paard staat Jan de Keuninck. De schapen zijn van Jan Adriaansen; erbij zit Abra ham Adriaansen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2019 | | pagina 13