f. f k Chesed Negnurim 0» ■L ",l%r -A 14 Nehalennia herst 2019 nr. 205 Joods onderwijs in het Middelburg van de 19e eeuw G.J. Kouwen 'Chesed Negnurim! Blijf, blijf, staan, Neem steeds in kracht en luister aan; Zie van uw weldoen vrucht aan vruchten daaglijks bloeijen: Zie 't kroost, dat uwe School betreedt, Waaraan ge uw zorg en vlijt besteedt, In nutte kundigheên en goede zeden groeijen. Dit is één couplet van de twaalf van het gedicht dat de schoolopziener Anthonie van Deinse (1764-1829) uitsprak op 19 december 1821 nadat hij de examens van het 'insti tuut der Israëlitische gemeente te Middelburg, genaamd Chesed Negnurim' had bijgewoond. De onderwijsinstelling Chesed Negnurim - Weldadig heid der jeugd - officieel vanaf 7 december 1818 actief, bestond uit drie afdelingen waaraan een leerkracht verbonden was? In 1821 waren dat de heren E.J. Susan (godsdienstige afdeling) en M.H. Boasson (maatschap pelijk onderwijs) en mevrouw A. Trompetter (naai- en breischool voor meisjes). Deze leerkrachten werden in hun taken ondersteund door een 'eigen' Israëlitische schoolcommissie. Daarnaast was er ook nog een provin ciaal schoolopziener (-inspecteur): de eerder genoemde Anthonie van Deinse. Alles conform het Koninklijk Be sluit van 10 mei 1817 (no. 146). In dat besluit werden voorschriften gegeven 'ter verbete ring van den verwaarloosden staat der godsdienstige scho len bij de Nederlandsche Israëlitische gemeenten'. Koning Willem I trachtte met dit Koninklijk Besluit een aantal zaken te bereiken. In eerste instantie het opheffen van de oude situatie door de bestaande godsdienstige scholen te ontbinden en vervolgens onder te brengen in de door de overheid gewenste nieuwe religieuze structuren. Het De partement van Eerediensten werd eindverantwoordelijk en niet langer meer hadden de lokale bestuurders het bij het onderwijs voor het zeggen. Het werd mogelijk om bij elke hoofdsynagoge - waar in Middelburg sprake van was - en zo mogelijk ook voor de verschillende ringsynagogen - bijvoorbeeld die van Zierikzee, dat onder het ressort van Middelburg viel - te komen tot het oprichten van zoge noemde godsdienstige armenscholen.-1 Deze instellingen werden verplicht om het onderwijs in het Hebreeuws en het Nederlands aan te bieden. Het gebruikelijke jiddisj dat niet als een volwaardige taal werd gezien werd verboden. Daarnaast werden de leerkrachten ook verplicht om een examen afgelegd te hebben om les te mogen geven. Kort om de nieuwe onderwijssituatie was sterk centralistisch gedacht. Daarmee zette koning Willem I de politiek van centralisatie voort die de Bataafse republiek had geïniti eerd.4 Een politiek die, voor wat betreft de situatie te Middel burg, succesvol leek te zijn. Het verslag over 1821 is uiterst lovend. De schoolinspecteur Van Deinse, aangemoedigd door het resultaat, besloot 'om een gedeelte van het onder zoek zelf te doen, en niet alleen in zijne verwachting niet te leur gesteld, maar overtroffen werd, daar alle vragen, over welk vak ook, even vlug en juist beantwoord werden.' Het ging hierbij om 'Het naauwkeurig en vaardig lezen van een en ander gedeelte des Hebreeuwschen Bijbels, en het verta len van hetzelve in het Hoog- en Nederduitsch het vlug en juist beantwoorden van al de vragen over de grondwaar heden van den Mozaïschen Godsdienst, de Geschiedenis der Israëliten, de taalkennis, Aardrijks- en Rekenkunde en de Geschiedenis van ons Vaderland'. De conclusie hier kan dan ook zijn dat het instituut Chesed Negnurim in 1821, drie jaar na haar oprichting, voldeed aan de doelstelling van de ingevoerde onderwijswet van 1817. Toch ontstaat er enige verwarring over de aard van de school. Als de gemeente Middelburg in 1822 er naar vraagt is het antwoord van de Israëlitische schoolcom missie: 'noch als een eigentlijke armschool noch als géén armschool te beschouwen is, maar als een inrichting van weldadigheid waarvan ook de vermogende klasse onder de Israëlieten, tegen bijdragen en betaling van schoolgelden, gebruik kan maken.Chesed Negnurim is een instituut voor alle joodse kinderen: arm en rijk.6 De financiering van het instituut komt voor een deel van de landelijke overheid (subsidie 1822; 300,-) en ook de stad Middelburg draagt (jaarlijks 25,-) bij. Maar ook ma terieel wordt het ondersteund. Bijvoorbeeld in november 1825 schenkt de Gouverneur de maatschappelijke afdeling van de joodse school een letterkast.7 De grootste uitgaven post zijn de salarissen: in 1822 is dat 450,- voor de heer E.J. Susan, 175,- voor M.H. Boasson en 156,- voor me vrouw A. Trompetter. Het gaat goed met het instituut. Dat constateert Van Dein se opnieuw in 1827. Maar hij geeft ook aan dat hij eigenlijk niet bevoegd is om deze school, namens de Middelburgse schoolcommissie, te inspecteren. Die situatie verandert met de komst van S.I. Mulder in 1836 en het Koninklijk Besluit van 10 mei 1837. Voor Chesed Negnurim betekent het dat, op basis van het Koninklijk Besluit van 10 mei 1837, er een splitsing wordt gemaakt ten aanzien van het toezicht op het instituut. De maatschappelijke afdeling komt nu formeel onder het toe zicht van de Middelburgse schoolcommissie. Dit heeft tot gevolg dat zowel de (Middelburgs-)Israëlitische godsdien stige schoolcommissie als de Middelburgse schoolcom missie ten aanzien van Chesed Negnurim beiden verant woordelijk werden voor de onderwijsinspecties. Wellicht om daarvoor het een en ander goed met elkaar te regelen nodigt Van Deinse op 15 december 1838 twee leden van de Israëlitische schoolcommissie uit om bij hem thuis een pijp te komen roken.8 De samenwerking lijkt voorspoedig te verlopen. Vanaf 1840 komt de joodse 'openbare' school (de voormalige maatschappelijke afdeling) voor in de door de Middelburgse schoolcommissie samengestelde over zichten.9 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2019 | | pagina 9