Ein wereldkampioen w\ luidzande Gerard van de Velde Toen de Zuidzandsepolder werd ingedijkt (1190) bestond die uit 28 kavels, beginnen, werd er toen gezegd. Op het 22ste begin werd een hofsteedje gesticht, waarover we het in dit artikel hebben. Het was de geboorteplaats van een wereldkampioen bij de merries. Dit 22ste begin lag langs de Sint-Mariewegt, ook wel Ma- riaweg genoemd. Tussen de beginnen slingerde de Lange Planke, die het overtollige oppervlaktewater afvoerde naar de Moordenaors'eule in het Zwarte Gat. Lange tijd werd de boerderij bekasteleind door een zetbaas. Op 10 april 1676 koopt de schatrijke Cornelis de Boot uit Sluis deze boerderij van 60 gemeten. Hij was ook bezitter van de twee standaardmolens in IJzendijke. Wie de vol gende bewoners en eigenaren van deze boerderij werden in de volgende jaren is uitvoerig beschreven door Dr. Johannes de Hullu in het boerderij enboek over Zuidzande. Wat dat daar niet staat is de volgende gebeurtenis. Toen in de zomer van 1914 België in de eerste Wereldoor log werd betrokken, vluchtten na de val van Antwerpen (september 1914) talloze Belgen naar Zeeuws-Vlaanderen. Ook Julius Stroo uit Knokke vertrok uit zijn vaderland. Hij was nog een jonge man, paardenknecht bij zijn vader. Hij woonde vlak bij het buurtschap "De Vrede". Julius vluchtte met een voer hooi en vier merries naar Retranchement. Alle vier de paarden waren gedekt door een toen heel bekende hengst en dikke van 'n veulen. Op een goede dag was hij in de buurt aan het rondkijken en kwam in de buurt van Potjes terecht. Daar klopte hij aan op een boerderij en vroeg of zijn paarden eens mochten drinken uit de waterput, vlak bij het huis. Dat mocht en hij kwam aan de praat met de baas, die natuurlijk wel hoorde aan de spraak, dat hij met een Vlaming van doen had. De baas vroeg waar de reis naar toe ging. Julius vertelde dat hij op de vlucht was voor het oorlogsgeweld en onderdak zocht voor zijn paarden en hemzelf. De baas bewonderde de paarden en ging verder in gesprek met Julius, die hem sympathiek overkwam. Het duurde dan ook niet lang, dat de baas tegen Julius zei: "Zet die merries maor op stal, die kunnen 'iere wel onderdak kriegen. En hie ook." En zo is het gelopen. In het voorjaar van 1915 liepen daar vier pêêren mee udder veulen in de wei. Ja, daar in de buurt van de Lange Planke. Aan weerszijden van dat water had je toen nog prachtige weilanden, waarin honderden veldleeuweriken hun nesten maakten. In het voorjaar was het een genot om daar te lopen. Het geluid van de leeuweriken, hoog in de lucht en een heleboel kieviten die in zich het gras probeerden te verstoppen. En daar liepen die paarden met hun veulens. Het waren prachtige dieren en iedereen in de streek sprak er met bewondering over. Veel mensen uit de omgeving kwamen er naar kijken. Onder hen was ook Isaak Luteijn, een man die heel veel van paarden hield. Hij had wel een oogje op één van de prachtige veulentjes. Hij sprak erover met de nestor van het stamboek, Renaat de Miliano. Die keek zelf ook trouwens met bewondering naar de paarden in de pêêreweie. Net als Luteijn, ging zijn voorkeur naar hetzelfde veulen. In september 1915, het veulen was toen gespend. Hij kocht het diertje. Hij was toen pas getrouwd met Sara Leenhouts uit Kadzand. Hij was 24 jaar, zij een jaar jonger. Het veulen kreeg de naam Julia. We schrijven 1918. In dat jaar werd het veulen drie jaar. Op de boerderij werd een brandvrije stal gebouwd voor Nehalennia winter 2020 nr. 210 Julia die trouw verzorgd werd door Jan Lauret. Sommige mensen wisten te vertellen dat Julia door Jan verwend werd. De hoefsmid van Sasput was een prima vakman. Hij was de man die het veulen in het begin bekapte en later vakkundig van hoefijzers voorzag. Steijaard was bekend met de kampioenspaarden die hij regelmatig van nieuw goed beslag voorzag. Niet alleen het Land van Cadzand, nee, ook op Walcheren was hij gekend. Ja zelfs tot in Groningen. Hij zei altijd: Mee 'n goed beslag lóópt 'n pêêrd altied schööne rechte. Al in de zomer van 1915 zorgde Renaat voor een goede dekhengst, die prima paste bij de paarden van Julius Stroo. In de jaren twintig van de vorige eeuw kwamen daarvan drie mooie merrieveulentjes op de wereld. Renaat gaf daar veel leiding aan. Hij was onder de indruk van zo'n mooi stel paarden. En hij was een kenner. Nu naar Julia. Zij werd vijfjaar achter elkaar in Den Bosch kampioen van Nederland in de afdeling: Moeder met afstammeling. In die tijd werd er nog een veulentje geboren uit Julia, dat de naam kreeg van Thaer. Al op heel jonge leeftijd viel het dier in de kijker bij kenners. Renaat zei: Die heeft een prachtige toekomst. En zo was het ook. Op de keuring in IJzendijke werd Thaer kampioen van de jonge hengsten. Nog maar achttien maanden was hij. En wat een respect dwong de jonge hengst bij de omstan ders af. Isaak Luteijn, die zelf geen hengstenhouder was, besloot deze jonge hengst te verkopen aan de gebroeders Aernouts uit de Westereedepolder onder Aardenburg. De famile Aernouts was bekend in heel de streek; er stonden wel honderd paarden op stal. Op de dag van vertrek poetste Jan Lauret het dier voor de laatste keer op. De paardenknecht van Luteijn, Jozias Bouwens, kreeg de opdracht om Thaer weg te brengen. De jonge hengst werd gekoppeld aan zijn handpaard met een dubbel halster; ja zo ging dat toen. Toen het dier bij Aernouts kwam, werd hij door de nieuwe familie volop bewonderd. Vervolgens nam Jan Jansen het leidsel over en bracht hem in de hengstenstal. Jozias Bou wens mocht zijn handpaard in een lege sliet op stal zetten. Jan Jansen zorgde voor goed eten in de kribbe. Vervolgens werd Jozias uitgenodigd in de kêête om te komen eten. Hij kreeg een ereplaats naast Jan Jansen, de stalknecht. Jozias kreeg niet alleen een vorstelijk maal van de bazinne, maar ook een gouden tientje uit waardering voor zijn goede zorgen voor de jonge hengst. Jozias, die ruim vijftige jaar naast ons heeft gewoond, heeft dat tientje zijn leven lang bewaard en erover verteld. Nabeschouwing Thaer heeft veel nakomelingen gekregen, waarvan er en kele mooie prijzen wonnen in het Belgische ras. In mijn jeugd was mijn stiefvaders handpaard Martha. Zij was een kleindochter van dat veulentje dat hier kwam als vluchteling. Zie: Nehalenna 209, blz 19. Isaak de Keuning heeft veel over dit alles verteld in mijn jeugd. De oud-archivaris dr. Johannes de Hullu heeft over dit alles veel op papier gezet in 1938. Ook Jan Lauret heeft veel over deze prij spaarden verteld. Hij heeft al de nakomelingen van dat kleine veulentje op de wereld helpen zetten. Ik heb van al die verhalen genoten en nu op papier gezet. Met dank aan: J. de Hullu, Isaak de Keunink, Jan Lauret, Jozias Bouwens, Julis Stroo en het Archief gemeente Sluis. Veldleeuwerik Van links naar rechts: Julia (oude), Julia (jonge, Cora en Camilla Faira van Eede, geboren 1926, eigenaar David Luteijn Pzn, Zuid zande. Kampioene Milaan, 1932. In 1925 werd hij eerste op de hengstenkeuring in IJzendijke Het nest van een veldleeuwerik

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2020 | | pagina 9