De vleesvoorziening in de Tweede Wereldoorlog Gerard van de Velde In de oorlog waren het voedsel en de kleding op de bon. Hierop werd streng gecontroleerd. Toch waren er altijd mensen die op de een of andere manier deze regels probeer den te ontduiken. Over een paar geslaagde pogingen gaat dit artikel. We richten ons op Zuidzande. Dat was in die tijd nog een klein landbouwdorpje. Iedereen was van de landbouw afhankelijk. Niet alleen boeren met de paereknechts en ook de landar beiders waren dat. Iedereen had zijn eigen taak. Zo woon den er op dit dorp drie slachters met een vleeswinkel. Zij waren in de zomermaanden ook ströódekkers. Zij dekten dan de tarwe- en gerstehopen op de boerderijen. Eén van hen was zelfs kuiper. Hij maakte bijvoorbeeld spekkuipen, koelvaten en kapblokken. Dan waren er verder nog twee loonslagers. Zij slachtten in baomesse elke dag een varken bij de mensen thuis. Vóór de oorlog was dat een vrij be roep. De rest van het jaar werkten ze op het land. Was er een koebêêst of een paerd ziek, dan kwam daar altijd wel een koopman op af. Ging er een bêêst dood, dan werd die gewoon begraven in een put. De dorpsveldwach ter goot er dan eerst nog wel een bus petroleum over. Dat moest hij dQen, omdat er anders arme mensen stukken vlees van zouden snijden. Op deze manier was het vlees dus niet meer geschikt voor consumptie. Die is voor De Taeye Een oud paard dat niet meer kon werken, werd meestal opgekocht door de Bressiaander Pier den Draoier. Zijn echte naam was Pieter Monjé, maar iedereen noemde hem anders. Pieter gaf deugaons geen hoge prijs. Hij bracht meestal het versleten paard naar de paardenslachter De Taeye op Dêê (Eede). Als het paard al dood was, dan ging het in de put. Maar altijd werden die dode beesten nog ontdaan van hun vel. De viller hier, was Matthijs, een man uit de Biezen. Dat vel had altijd nog een bepaalde waarde, want daar werd leer van gemaakt. Deze man sneed dan stiekem de beste stukken vlees van de billen en draaide daarna dat vlees vakkundig in een stuk huid. Was de viller klaar met zijn werk, dan werd alles tóópe gebonden met een touw. Zelf heb ik een keer gezien dat die viller te voet van de Hoogte1 naar de tram in Cadzand stapte. Het stuk vel met vlees erin droeg hij op zijn schouder. Toen hij wat later in Eede aankwam, stond de slager daar gereed om het stuk vlees over te nemen. Even later werd het in stukken gesneden en in een kuip met pekelwater gestoken! In 1938 eindigde deze manier van het afmaken van oude paarden. Voortaan werden de kadavers opgehaald door de auto van de distriktor uit Hansweert. Het veeboekje Tijdens de oorlog werd het veeboekje ingevoerd. Hierin schreven de mensen het aantal stuks vee dat men had. In elk dorp werd er een crisiconotroleur aangesteld. Op Zuidzande was Cornelis Verhage in de jaren 1942/43 daarvoor aangesteld. Hij was ook melkschepper2 voor het stamboekvee. Als iemand op het land werkte ('n arbeider) en hij wilde een varken houden om later te slachten, dan moest die man dus over veel ruwvoer beschikken. Het dier kreeg dan voldoende gras, klaver, aardappelschillen en kleine aardappeltjes of soms ook bietenkoppen. Verder was er nog gerstemeel, het zogenaamde regeringsmeel, maar dit stelde als voedsel weinig voor. Voor werkpaarden werden haver, paerebónen, de zogenaamde boerentêênen toegewezen en voor slachtvarkens was dat gerstemeel. Ook achtergoed3 van erwten was daar prima voor geschikt. Ze ker in de nazomer en herfst was dat uitstekende voeding om slachtvarkens mee te vetten. Een noodslachting "Die zit nie goed in z'n vel," zeiden de mensen vroeger als bijvoorbeeld een koebêêst was uitgesloren op de bochtstrao- Nehalennia voorjaar 2021 nr. 211 te en z'n póót had gebroken. Dan werd de slachter d'r bij geroepen. Die sneed dan het rund den nek af. Het dier kon dan uitbloeden en de slager verwerkte daarna het vlees. In het herfst gebeurde het nogal eens dat een rund te gul zig at en stikte in een stuk bietenkrop. Dan werd ook sla ger Willem van Male erbij geroepen en die sneed dan met zijn steekmes het rund de kop eraf. De veearts schreef een formulier en het rund werd van het veeboekje afgevoerd door de veecontroleur. Op donderdag 7 september 1944 doodde een afgezwaai de kogel van een boordwapen uit een jachtvliegtuig een melkkoe op de boerderij van Izaak Risseeuw Haartsen. Ja, zo zeiden de mensen dat vroeger. Isaak was getrouwd met een vrouw die Haartsen heette. Omdat er veel boeren Risseeuw heetten, werd de naam van de vrouw erachter geschreven. Het vliegtuig deed een aanval op de tram van de Stoomtram Breskens Maldeghem, de SBM. Willem van Male werd erbij geroepen voor een nood- slachting. Die maakte de voorste dwarsvloer gereed om dan met een graonrêêpe het koebêêst op te hangen aan een diltbalke. Ko Robijn, de uitklienker van het dorp maakte het bekend. Hedenmiddag is er een noodslachtieng bie Isaak Risseeuw Haartsen om twi uuren. Gêên bonnen nódig, wel een pot of panne meenemen. Zegt het voort." 't Was een drukte van belang in de voorste vloer van de schuur. Gelukkig dat de veldwachter Hariot d'r bij stond. "Ménsen," riep tie, "nie drummen en ieder op z'n beurte." En Wanne, die naar voren was gedrongen, moest van de diender helemaal achteraan gaan staan. Mee een lange lippe droop ze 't af. Van Male had al in het begin van de uitdeling ongeveer 20 kg apart gelegd voor het ziekenhuis in Oostburg. Dat leverde hij zelf af op het eind van de middag af. Ook voor het bejaardenhuis Rozenoord in Sluis lag een pakket van dito zwaarte klaar. Een zwart varken slachten Wanneer een zeug bijvoorbeeld negen biggetjes wierp, dan werden er bij de ccd-controleur op het dorp maar zes op 't veeboekje gezet. Dan had men dus drie zwarte vigges. Het was dan natuurlijk wel een heel werk om al die biggetjes van voedsel te voorzien. En ook om ze stil te houden als ze apart zaten.... Op een boerderij was dat niet zo moeilijk. Er was altijd wel een plekje te vinden voor die drie. Maar het gebeurde ook wel eens, dat de volgdende morgen er maar twee meer zaten. Een handige buurman was er 's nachts eentje onge vraagd komen halen. Slachtvarkens waren voor de vleesvoorziening van groot belang. Ook op een boerderij. Je mocht op je bonnetje per persoon jaarlijks maar 25 kg vlees hebben. De slachtvar kens die wogen allemaal veel zwaarder. De controleur die kort na de slacht kwam wegen op de bascule, schreef het gewicht in zijn administratie. Wat te doen met het teveel vlees? Verkopen, maar dat deed je niet graag. Soms werd er geruild tegen ander voedsel. Bij ons thuis waren we met vier personen. Dus mocht er per jaar 100 kg vlees geconsumeerd worden. Dat loste de controleur als volgt op. Hij schreef op dat de helft van het geslachte varken 96 kg woog en de andere helft had natuurlijk ook dat gewicht. Maar dat schreef hij niet op. De tweede helft verdween onmiddellijk in de spektobbe. Toen hij vertrok zei hij: "Tot vanaovend," en inderdaad op het eind van de dag verscheen hij weer in de deuropening, gewapend met een grote tas, die door moeder snel werd gevuld. Met een ènde van een vaome woste, 'n vèrkespóöt en wat krippen voor in de kastrolle en de braoipanne fietste hij even later huiswaarts. Toet de volgende kêêr, eh vrouwe, zei tie tegen moeder bij het weggaan. Ja, zo ging dat in die dagen. Nu moet ik nog 's wat anders vertellen. Op de Sluussewegt in Zuidzande woonde in 1942 in een van die arbeiders huisjes Frans de Feyter met zijn vrouw. In zijn varkenskot zat een geregistreerd varken, maar Frans kreeg ook de keure van een zwart varkentje te houden. Dat wilden de man en de vrouw wel, maar de vraag was waar het biggetje te verstoppen. Alles werd geprobeerd, maar het lukte niet een plekje te vinden. Maar het zwarte viggen was aanlok kelijk. Eten zou geen probleem zijn. Maar een onderko men wel. Weetje wat, zei Frans, me steken 'm onder de bedstee, in 't keldertje. Maar daar kwam niks van in, zei z'n vrouw. Den anderen daggiengze toch om. Het keldertje werd uit geruimd en als stalletje voor het biggetje in orde gemaakt. De hele zomer bracht het beestje in de schemer door. Het at lekker en veel en groeide als kool. Over de stank zullen we maar niet schrijven. De slagerij van Willem van Male, in de Dorpsstraat van Zuidzande Slager Willem van Male

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2021 | | pagina 9